ECLI:NL:CRVB:2017:623
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Faillissementsuitkering en toekenning bonus in het kader van de Werkloosheidswet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. Appellant, die sinds 1 mei 2007 als vestigingsmanager werkzaam was bij een failliet verklaarde onderneming, had een aanvraag ingediend voor een faillissementsuitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW). Het Uwv kende appellant een faillissementsuitkering toe, maar weigerde de bonus over 2013 te vergoeden, omdat deze niet aan de referteperiode kon worden toegerekend. Appellant stelde dat het recht op de bonus was ontstaan op 5 augustus 2014, maar de rechtbank oordeelde dat de bonus betrekking had op de resultaten van 2013 en niet op de referteperiode van 24 mei 2014 tot en met 31 augustus 2014. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de bonus niet voor vergoeding in aanmerking kwam, omdat deze buiten de referteperiode viel. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat de bonus niet vergoed kon worden en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.