Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepassing van de twee-woningenregel in de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor gehuwden. Appellant, die sinds 18 mei 2015 een gehuwdenpensioen ontvangt, verzocht de Sociale Verzekeringsbank (Svb) om zijn pensioen te herzien naar een ongehuwdenpensioen, omdat hij en zijn echtgenote ieder hun eigen woning hebben. De Svb weigerde dit verzoek, met als argument dat de twee-woningenregel alleen geldt voor ongehuwden. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb terecht de twee-woningenregel niet op appellant toepaste. De Raad stelde vast dat de wetgeving en de bijbehorende besluiten duidelijk maken dat de twee-woningenregel specifiek is bedoeld voor ongehuwden. De Raad benadrukte dat er een gerechtvaardigd onderscheid bestaat tussen gehuwden en ongehuwd samenwonenden, gezien de juridische en sociale implicaties van het huwelijk, zoals de afdwingbare zorgverplichting die bij een huwelijk ontstaat. De Raad concludeerde dat de weigering van de Svb om de twee-woningenregel toe te passen niet in strijd is met nationale of internationale discriminatieverboden.
De uitspraak bevestigt dat de wetgever een redelijke en objectieve rechtvaardiging heeft voor het onderscheid tussen gehuwden en ongehuwd samenwonenden in het kader van de AOW. De Raad wees erop dat de wetgever niet verplicht is om elke onevenwichtigheid in de regelgeving te voorkomen, zolang er maar een redelijke basis voor het onderscheid is. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en biedt duidelijkheid over de toepassing van de twee-woningenregel in de AOW.