ECLI:NL:CRVB:2017:554

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 februari 2017
Publicatiedatum
16 februari 2017
Zaaknummer
16/3540 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeschiktheid voor functie en medische oorzaken bij ambtenaar met autismespectrumstoornis

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een ambtenaar die door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ontslagen is wegens ongeschiktheid voor zijn functie. De appellant, die sinds 2007 in dienst was, had te maken met een aantal reorganisaties en functioneerde tot 2011 voldoende. Echter, na die tijd kreeg hij steeds meer kritiek op zijn prestaties en gedrag, wat leidde tot een beoordeling met als eindoordeel 'onvoldoende'. In 2014 werd een tweede beoordeling vastgesteld, wederom met een 'onvoldoende' als eindoordeel. Het college besloot vervolgens om de appellant ontslag te verlenen, waarbij de bedrijfsarts geen medische beperkingen constateerde. De appellant stelde echter dat zijn ongeschiktheid voortkwam uit een medische aandoening, namelijk de stoornis van Asperger.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college niet bevoegd was om de appellant ontslag te verlenen op basis van onbekwaamheid of ongeschiktheid, zonder rekening te houden met de medische achtergrond van de appellant. De Raad baseerde zich op eerdere rechtspraak die stelt dat bij gerede twijfel over de medische oorzaak van ongeschiktheid, er onderzoek moet plaatsvinden. De Raad concludeerde dat de ongeschiktheid van de appellant inderdaad voortvloeide uit ziekte of gebrek, en dat het college onvoldoende had onderbouwd dat de stoornis van Asperger geen medische reden voor ontslag vormde. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het college werd veroordeeld in de proceskosten van de appellant.

Uitspraak

16/3540 AW
Datum uitspraak: 16 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 april 2016, 15/8849 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L.A. Helmer MA, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Helmer en vergezeld door zijn ouders. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Ameziane en L. de Jager.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was sinds 1 januari 2007 in dienst bij de gemeente Den Haag. Hij was eerst werkzaam bij de [naam dienst] als [functie 1] en later als [functie 2] . Als gevolg van een reorganisatie is appellant eind 2011 gedetacheerd bij en begin 2012 overgeplaatst naar de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid (DSW) als [functie 3] en later als [functie 4] . Na een volgende reorganisatie is appellant per 1 januari 2015 geplaatst in de [functie 5] bij het [naam afdeling] .
1.2.
Zoals blijkt uit de verslagen van zijn functioneringsgesprekken, functioneerde appellant tot 2011 voldoende tot goed. Daarna kwam er in toenemende mate kritiek op zijn productie en op zijn houding en gedrag. Dit leidde in april 2014 tot vaststelling van een beoordeling met als eindoordeel ‘onvoldoende’.
1.3.
Op 23 mei 2014 is een tweede beoordeling vastgesteld met als eindoordeel ‘onvoldoende’. In verband met het voornemen van het college om appellant ontslag te verlenen wegens ongeschiktheid voor zijn functie, heeft de bedrijfsarts op 10 november 2014 op verzoek van het college advies uitgebracht over de vraag of de ongeschiktheid van appellant wordt veroorzaakt door ziekte of gebrek. Dit advies luidde dat bij het spreekuurbezoek in juli 2014 geen beperkingen zijn waargenomen en dat er geen medische beperkingen zijn. In juli 2014 had appellant zich bij het Centrum voor Autisme te Leiden gemeld en zijn leidinggevende De J daarvan op de hoogte gesteld. Appellant heeft De J later gemeld dat de psychiater geen noodzaak tot hulpverlening zag.
1.4.
Nadat het college het voornemen daartoe aan appellant kenbaar had gemaakt, waarover appellant geen zienswijze naar voren heeft gebracht, heeft het college hem bij besluit van
6 februari 2015 met toepassing van artikel 8:6 van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente [woonplaats] per 1 juni 2015 eervol ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor zijn ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Het bezwaar tegen dat besluit is bij besluit van 30 oktober 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant betwist in hoger beroep niet meer dat sprake is van ongeschiktheid voor zijn functie, maar heeft het standpunt ingenomen dat er ten onrechte geen rekening mee is gehouden dat aan die ongeschiktheid een medische reden ten grondslag ligt. Verder heeft de rechtbank volgens appellant ten onrechte geoordeeld dat hem voldoende verbeterkansen zijn geboden, dat sprake was van (adequate) begeleiding en coaching, en dat hem andere functies zijn aangeboden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 30 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:249) is het bestuursorgaan niet bevoegd de ambtenaar ontslag te verlenen wegens ongeschiktheid op andere dan medische gronden in het geval hij als gevolg van ziekte of gebrek ongeschikt is voor zijn functie. Volgens eveneens vaste rechtspraak (uitspraak van 2 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2177) moet in gevallen waarin aanwijzingen bestaan dat de ongeschiktheid van de ambtenaar verband houdt met ziekte of gebrek, of daarover gerede twijfel bestaat, onderzoek plaatsvinden naar die eventuele medische oorzaak.
4.2.
In overeenstemming met laatstgenoemde rechtspraak heeft het college voor het nemen van het ontslagbesluit de bedrijfsarts geconsulteerd en in bezwaar aanleiding gezien nader medisch onderzoek te laten doen door bureau Ergatis. De conclusies van Ergatis, neergelegd in een brief van 18 augustus 2015 van bedrijfsarts Bakker en verzekeringsarts
Wierper-Heijnen, luiden dat in verzekeringsgeneeskundig opzicht geen sprake is van ziekte/gebrek; er is sprake van “zo-zijn” waardoor knelpunten kunnen ontstaan in de sociale interactie en gedrag. Appellant heeft een deel van het onderzoeksrapport van Ergatis in het geding gebracht. Hieruit blijkt dat hij psychiatrisch is onderzocht en dat de diagnose in voorlopige zin is gesteld op de stoornis van Asperger, met blijvende kenmerken in het sociaal en persoonlijk functioneren.
4.3.
Appellant heeft in bezwaar en beroep kritiek geuit op het rapport van Ergatis, onder meer vanwege het ontbreken van informatie van de behandelend arts van appellant. In beroep heeft appellant rapportages laten uitbrengen door de verzekeringsarts Offermans en de arbeidsdeskundige Van Vliet. Offermans is, anders dan Bakker en Wierper-Heijnen, van mening dat de stoornis van Asperger moet worden gekwalificeerd als ziekte/gebrek. Hij komt tot de conclusie dat het disfunctioneren van appellant niet los kan worden gezien van de bij hem vastgestelde autismespectrumstoornis, te weten de stoornis van Asperger en van
- ongunstige - ontwikkelingen in zowel de werk- als de thuissituatie. Onder de omstandigheden in het verleden leidden de beperkingen van appellant ten gevolge van de stoornis volgens Offermans nog niet tot disfunctioneren. Tijdens de afgelopen jaren was dit wel het geval, doordat hij - als gevolg van zijn aandoening - onvoldoende in staat was om zich aan te passen aan wijzigingen in de omstandigheden. De visie van arbeidsdeskundige
Van Vliet is dat appellant op zichzelf in staat was zijn eigen werk te verrichten ten tijde van of voorafgaand aan het ontslag, maar dat hij gezien zijn diagnose begeleiding had moeten krijgen op zijn nieuwe werkplek om hem daar goed te laten functioneren. Mocht dit in weerwil van de juiste begeleiding niet tot een aanvaardbaar resultaat hebben geleid dan had volgens Van Vliet herplaatsing in een andere, wel passende functie binnen de organisatie voor de hand gelegen.
4.4.
Het college heeft in beroep gereageerd op het rapport van Van Vliet en ter zitting van de rechtbank meegedeeld dat de bedrijfsarts na kennisneming van het rapport van Offermans, daarin geen aanleiding zag om zijn standpunt te wijzigen. Het college neemt het standpunt in dat de stoornis van Asperger een persoonlijkheidsstoornis is die op zichzelf niet is aan te merken als ziekte of gebrek. Het college heeft verwezen naar de uitspraak van de Raad van
23 februari 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AS9172. Volgens het college kan de stoornis wel bijdragen aan het ontstaan van ziekte of gebrek, maar is daarvan bij appellant niet gebleken. In hoger beroep heeft het college zijn standpunt herhaald, mede onder verwijzing naar de visie van een door het college geraadpleegde, maar niet nader genoemde deskundige.
4.5.
Op grond van de beschikbare medische en arbeidskundige gegevens komt de Raad tot het oordeel dat de ongeschiktheid van appellant voortvloeit uit ziekte of gebrek. Bij zijn oordeelsvorming heeft de Raad in de eerste plaats gewicht toegekend aan de rapportages en conclusies van Offermans en Van Vliet. In het kader van hun onderzoek hebben zij kennis genomen van het dossier van appellant, van het rapport van Ergatis en van rapportages van het Centrum voor Autisme en de behandelend psychiater van appellant. Offermans en
Van Vliet hebben met zowel appellant als zijn moeder gesproken en Van Vliet heeft een gesprek gehad met leidinggevende De J en arbeidsjurist A. Wat het college in beroep en in hoger beroep in zijn reactie op de rapporten van Offermans en Van Vliet hiertegenover heeft gesteld, in hoofdzaak een verwijzing naar het rapport van Ergatis, brengt de Raad niet tot een andersluidend oordeel, reeds omdat het college zijn reactie niet heeft onderbouwd met een rapport van een arts. De conclusie van Offermans, die de Raad volgt, is dat appellant een aangeboren ontwikkelingsstoornis heeft die leidt tot chronische beperkingen op het terrein van sociale interactie en communicatie. Vergelijk de uitspraak van 24 juni 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI9799. De rapporten van Offermans en Van Vliet bieden tevens voldoende steun voor de conclusie dat de op het gebied van houding, gedrag en communicatie vastgestelde tekortkomingen in het functioneren van appellant in redelijkheid kunnen worden toegerekend aan de medische beperkingen die zijn verbonden aan de bij hem bestaande ontwikkelingsstoornis.
4.6.
Gelet op het onder 4.5 gegeven oordeel was het college niet bevoegd om appellant ontslag te verlenen wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor zijn ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
4.7.
Aangezien de eerste beroepsgrond van appellant slaagt, blijven de overige beroepsgronden buiten bespreking. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen en, doende wat de rechtbank zou behoren te doen - met gegrondverklaring van het beroep - het bestreden besluit vernietigen. De Raad ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit van 6 februari 2015 te herroepen.
5. Er is aanleiding om het college te veroordelen in de (proces)kosten van appellant. Deze worden begroot op € 990,- in bezwaar, op € 990,- in beroep en op € 990,- in hoger beroep, wegens verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 30 oktober 2015 gegrond en vernietigt dat besluit;
- herroept het besluit van 6 februari 2015 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats
treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 416,- vergoedt;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.970,-.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.N.A. Bootsma en M. Kraefft als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2017.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

HD