ECLI:NL:CRVB:2017:4490
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheidsgrondslag voor rechtspositionele maatregel in ambtenarenrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een ambtenaar bij de Minister van Defensie, had beroep aangetekend tegen een rechtspositionele maatregel die hem was opgelegd na beschuldigingen van ongepast gedrag tegenover vrouwelijke leerlingen. De minister had de maatregel opgelegd na een tuchtrechtelijk onderzoek, maar de Raad oordeelde dat er geen bevoegdheidsgrondslag was voor deze maatregel. De rechtbank had het beroep van de appellant ten onrechte ongegrond verklaard.
De Raad oordeelde dat de minister de appellant niet in voldoende mate had gehoord en dat de beschuldigingen onvoldoende waren onderbouwd. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de minister, en droeg de minister op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die op € 2.227,50 werden begroot. De Raad benadrukte dat de nieuwe beslissing op bezwaar alleen bij de Raad kan worden aangevochten.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige procedure bij het opleggen van rechtspositionele maatregelen aan ambtenaren, en de noodzaak van een duidelijke bevoegdheidsgrondslag voor dergelijke maatregelen.