ECLI:NL:CRVB:2014:2093
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Disciplinaire straf wegens grensoverschrijdend gedrag van een politiebrigadier
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een disciplinaire straf opgelegd aan een politiebrigadier wegens grensoverschrijdend gedrag. De appellant, die als werkverdeler en regiecoach werkzaam was, heeft zich schuldig gemaakt aan ongewenste intimiteiten en intimiderend gedrag ten opzichte van vrouwelijke studenten. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland, die het bezwaar van de appellant tegen de disciplinaire maatregel deels gegrond verklaarde, maar de rechtsgevolgen in stand liet.
De feiten van de zaak zijn als volgt: in de nacht van 23 op 24 mei 2011 heeft de appellant seksueel getinte opmerkingen gemaakt tegen een studente, P, die hij begeleidde. Na een oriënterend onderzoek heeft de korpschef besloten tot een disciplinair onderzoek, wat resulteerde in een disciplinaire straf van een jaar in een lagere salarisschaal en andere maatregelen. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de korpschef heeft het bezwaar ongegrond verklaard, met uitzondering van de ontheffing uit de functie van regiecoach, die voor vijf jaar werd opgelegd.
De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de korpschef terecht heeft vastgesteld dat de appellant zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. De Raad volgt de argumenten van de korpschef en wijst erop dat de verklaringen van de betrokken studentes, die de ongewenste omgangsvormen hebben ervaren, geloofwaardig zijn. De Raad concludeert dat het onderzoek naar het gedrag van de appellant zorgvuldig is uitgevoerd en dat de opgelegde disciplinaire straf proportioneel is aan het gepleegde plichtsverzuim. Het hoger beroep van de appellant wordt afgewezen, en de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.