In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de intrekking van de verleningsbeschikking voor het jaar 2014 en de terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) door Zorgkantoor Friesland B.V. De Raad had eerder op 8 februari 2017 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat het Zorgkantoor een motiveringsgebrek had in zijn besluit om de verleningsbeschikking in te trekken. Het Zorgkantoor had niet adequaat gereageerd op deze tussenuitspraak en had de gebreken niet hersteld. De Raad oordeelde dat de intrekking van de verleningsbeschikking en de terugvordering niet op een deugdelijke motivering berustten. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak voor zover deze betrekking had op de tussentijdse verantwoording over de eerste helft van 2013, maar vernietigde de uitspraak voor zover deze betrekking had op de intrekking van de verleningsbeschikking voor 2014 en de terugvordering. Het beroep van appellante werd gegrond verklaard en het Zorgkantoor werd veroordeeld in de proceskosten van appellante, die op € 990,- werden begroot. De uitspraak werd openbaar gedaan en de Raad bepaalde dat het Zorgkantoor het betaalde griffierecht van € 167,- diende te vergoeden.