ECLI:NL:CRVB:2017:4483
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en ZW-uitkering van appellante na beëindiging van uitkeringen door Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WIA-uitkering van appellante, die sinds 2005 wegens psychische klachten niet meer kan werken. Appellante was eerder in aanmerking gekomen voor een loongerelateerde WGA-uitkering, die later is omgezet naar een IVA-uitkering. Het Uwv heeft haar IVA-uitkering in 2011 beëindigd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft in 2013 opnieuw een ziekmelding gedaan en verzocht om herleving van haar WIA-uitkering, maar het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, wat leidde tot de rechtszaak.
De rechtbank Den Haag heeft in eerdere uitspraken het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was en dat de beperkingen van appellante correct waren vastgesteld. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald, maar de Raad heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat appellante per 28 mei 2013 en 11 juli 2014 niet in aanmerking kwam voor herleving van haar WIA-uitkering en dat de beëindiging van haar ZW-uitkering ook terecht was. De Raad heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd, waarbij werd vastgesteld dat appellante in staat was om met de voor haar geselecteerde functies arbeid te verrichten, met een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 35%.