ECLI:NL:CRVB:2014:501

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
12-4375 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van IVA-uitkering en weigering WIA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2014 uitspraak gedaan over de intrekking van de IVA-uitkering van appellante en de weigering van de WIA-uitkering. Appellante, die als tuinbouwmedewerkster heeft gewerkt, was in 2005 uitgevallen door ernstige psychische klachten. In 2007 werd zij arbeidsongeschikt geacht en ontving zij een uitkering op basis van de Wet WIA. In 2008 werd haar IVA-uitkering toegekend. Na een herbeoordeling in 2011 concludeerde het Uwv dat appellante niet langer arbeidsongeschikt was en trok de IVA-uitkering per 24 oktober 2011 in. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond.

In hoger beroep voerde appellante aan dat haar psychische en lichamelijke klachten waren onderschat en dat de intrekking van de IVA-uitkering onterecht was. De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat de medische beoordeling onzorgvuldig of onjuist was. De bezwaararbeidsdeskundige had de belastende factoren en signaleringen bij de geduide functies voldoende inzichtelijk toegelicht. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de intrekking van de IVA-uitkering en de weigering van de WIA-uitkering terecht waren.

De Raad wees ook de verzoeken om schadevergoeding af, omdat de hoger beroepen niet slaagden. De uitspraak bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en benadrukte dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/4375 WIA , 13/150 ZW
Datum uitspraak: 19 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage van
27 juni 2012, 12/511 (aangevallen uitspraak 1) en 28 november 2012, 12/5891 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Colgecen, advocaat, de hoger beroepen ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek in beide zaken heeft gevoegd plaatsgevonden op 18 december 2013. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante heeft gewerkt als tuinbouwmedewerkster. In 2005 is zij voor dat werk
uitgevallen in verband met ernstige psychische klachten. Met ingang van 28 mei 2007 is appellante in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Zij werd voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht. Vanaf 14 oktober 2008 is de uitkering toegekend op grond van de inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA).
1.2. In het kader van de herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid is appellante onderzocht door een verzekeringsarts, die haar na medisch onderzoek en informatie van I-psy belastbaar voor arbeid heeft geacht overeenkomstig de opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 juli 2011. Na arbeidsdeskundig onderzoek, waarbij appellante geschikt werd geacht voor passende werkzaamheden, heeft het Uwv bij besluit van 23 augustus 2011 de IVA-uitkering met ingang van 24 oktober 2011 ingetrokken omdat appellante niet langer arbeidsongeschikt wordt geacht. Bij besluit van 12 december 2011 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv, na advisering door een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige, het bezwaar van appellante tegen het besluit van
23 augustus 2011 ongegrond verklaard.
2.1. Vanuit de situatie dat zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving heeft appellante zich op 22 februari 2012 ziek gemeld met toename van psychische klachten. Zij is in dat verband op 18 april 2012 op het spreekuur van de verzekeringsarts geweest, die tot de conclusie is gekomen dat haar psychische situatie onveranderd is ten opzichte van de
WIA-beoordeling met inachtneming van de bevindingen van psycholoog drs. A. Kurt. De verzekeringsarts heeft appellante geschikt geacht voor de bij de WIA-beoordeling geduide functies. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 18 april 2012 vastgesteld dat appellante met ingang van 22 februari 2012 geen recht op ziekengeld heeft.
2.2. Bij besluit van 8 juni 2012 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 18 april 2012, in navolging van de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts, neergelegd in het rapport van 7 juni 2012, ongegrond verklaard.
3.1. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat door de (bezwaar)verzekeringsartsen onderzoek heeft plaatsgevonden en informatie is ingewonnen bij psycholoog en psychiater, terwijl tevens de door appellante ingebrachte medische informatie in de beschouwing is betrokken. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest of dat aan de juistheid van de medische beoordeling door de (bezwaar)verzekeringsarts moet worden getwijfeld, nu daarbij is uitgegaan van een behandelde gegeneraliseerde angststoornis en bij de functionele mogelijkheden is uitgegaan van een verlaagde psychische belastbaarheid van appellante. Ook is rekening gehouden met lichamelijke beperkingen vanwege de bij appellante bestaande, door de reumatoloog beschreven pijnklachten en haar beperkingen vanwege cervicale discopathie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de geduide functies op goede grond aan de schatting ten grondslag zijn gelegd en het verlies aan verdiencapaciteit terecht op minder dan 35% is gesteld.
3.2. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat uit de onderzoeken van de verzekeringsartsen voldoende gegevens naar voren zijn gekomen om tot een afgewogen oordeel omtrent de voor appellant geldende beperkingen te kunnen komen. Zij heeft geen aanleiding gezien het onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. De rechtbank heeft het inwinnen van een medisch deskundigenadvies niet noodzakelijk geacht. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante haar stelling dat zij niet alleen op
26 december 2011, maar ook drie keer daaraan voorafgaand buiten bewustzijn is geraakt vanwege een verstoorde glucoseproductie, niet met medische gegevens heeft onderbouwd. Er zijn geen indicaties dat zich na 26 december 2011 opnieuw een verstoorde glucoseproductie heeft voorgedaan. De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat met de pijnklachten in het houdings-en bewegingsapparaat in de informatie van de fysiotherapeut reeds bij het vaststellen van de belastbaarheid in het kader van de WIA-beoordeling rekening is gehouden. Volgens de rechtbank heeft de bezwaarverzekeringsarts met zijn rapport van 4 oktober 2012 op afdoende wijze op de ingezonden informatie van psychiater S. Gülsaçan gereageerd. Daarbij komt, dat het een opname ter observatie betreft van een half jaar na datum in geding.
Voorts hebben de behandelend psycholoog Kurt en behandelend psychiater N. Kmetic in hun rapporten van respectievelijk 2 september 2011 en 16 september 2011 onafhankelijk van elkaar de diagnose gegeneraliseerde angststoornis bij appellante gesteld. In het latere rapport van 17 april 2012 van Kurt wordt deze diagnose gehandhaafd. De rechtbank wijst er op dat in de uitspraak van 27 juni 2012 is geoordeeld dat de hieruit voortvloeiende beperkingen niet zodanig zijn dat deze appellante belemmeren om passende arbeid te verrichten. De door appellante overgelegde brief van 13 januari 2012 van i-psy is niet relevant geacht, omdat deze uitsluitend een motivering van de afsluiting van de behandeling bevat.
4.1. In het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat haar psychische en lichamelijke stoornissen zijn onderschat, de IVA-uitkering ten onrechte is ingetrokken en zij niet in staat is de geduide functies te verrichten. Zij meent dat ten minste een urenbeperking is aangewezen en zij vindt dat de belastende factoren torderen, trillingen, deadlines/productiepieken en handelingstempo in de functies haar belastbaarheid overschrijden. Met verwijzing naar informatie van haar behandelend psychiater van
27 augustus 2012 heeft zij aangevoerd dat haar situatie is verslechterd.
4.2. Ook in het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 heeft appellante aangevoerd dat zij dermate beperkingen ondervindt dat zij niet belastbaar is met arbeid. Haar klachten zijn verergerd en hebben inmiddels geresulteerd in een psychiatrische opname op
28 november 2012. Uit de brief van psychiater M. Van Diest van 15 januari 2013 blijkt volgens appellante dat zij voldoet aan meerdere DSM IV kwalificaties, die in 2008 reden genoeg waren om haar arbeidsongeschikt te verklaren. Volgens appellante zijn de verzekeringsartsen van de onjuiste beperkingen uitgegaan en is in onvoldoende mate gemotiveerd dat de geduide functies passend zijn te achten. Dit moet er volgens appellante toe leiden dat de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 24 oktober 2011 dient te worden vastgesteld op 100%. Appellante was dus al ver voor 22 februari 2012 niet geschikt voor deze functies en gezien de verslechtering daarna al helemaal niet op 22 februari 2012.
Appellante heeft voorts bij brief van 1 augustus 2013 informatie overgelegd van specialistische behandelingen in 2013 in Istanbul met betrekking tot verschillende aandoeningen.
4.3. Het Uwv heeft met verwijzing naar de in hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 opgemaakte medische rapporten van 4 oktober 2012 en 19 juni 2013 verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Voorts heeft het Uwv bij medisch rapport van 28 augustus 2013 gereageerd op de door appellante ingebrachte informatie over haar psychiatrische opname en geconcludeerd dat die informatie geen aanleiding geeft het ingenomen standpunt te wijzigen. Hetzelfde geldt voor de ingebrachte gegevens uit 2013 van de behandelingen in Istanbul.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.Het in aangevallen uitspraak 1 gegeven oordeel en de overwegingen waarop dat oordeel berust, worden onderschreven. Evenmin als de rechtbank worden aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat de medische beoordeling onzorgvuldig of onjuist is geweest. Naar aanleiding van het in hoger beroep ingezonden schrijven van psychiater Gülsaçan heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 4 oktober 2012 inzichtelijk en overtuigend toegelicht dat aan deze informatie, die betrekking heeft op de situatie van appellante geruime tijd na de datum in geding, geen betekenis kan worden toegekend voor de in geding zijnde beoordeling. Met betrekking tot de in hoger beroep geuite kritiek op de geduide functies moet worden geoordeeld dat de belastende factoren en signaleringen voldoende inzichtelijk zijn toegelicht door de bezwaararbeidsdeskundige in het rapport van 8 december 2011. Het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 slaagt niet.
5.2.
De Raad onderschrijft ook het oordeel en de overwegingen van de rechtbank in aangevallen uitspraak 2. De in hoger beroep ingebrachte informatie van psychiater Van Diest van 15 januari 2013 leidt niet tot een ander oordeel. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn reactie van 28 augustus 2013 voldoende gemotiveerd dat de informatie niet ziet op de datum in geding en er geen onderzoeksbevindingen zijn vermeld die aanleiding hebben gegeven tot de vermelde - ernstiger - diagnoses. Aan de ingebrachte informatie van de behandelingen in Istanbul is door het Uwv terecht geen betekenis toegekend nu die informatie slechts betrekking heeft op de situatie van appellante in 2013. Met betrekking tot de in hoger beroep geuite grond tegen de belastende factoren van de in aanmerking genomen arbeid verwijst de Raad naar overweging 4.1. van de aangevallen uitspraak 2, waarin met juistheid het beoordelingskader is weergegeven. Het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 slaagt niet.
5.3.
Omdat de hoger beroepen niet slagen moeten de verzoeken om veroordeling tot vergoeding van schade worden afgewezen. Er bestaat evenmin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraken;
  • wijst de verzoeken om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) E. Heemsbergen

QH