In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, waarin zijn studiefinanciering werd herzien en een bedrag van € 4.431,48 werd teruggevorderd. De minister had de herziening gebaseerd op een onderzoek naar de woonsituatie van de appellant, uitgevoerd door onbevoegde controleurs. De Raad oordeelde dat de bevindingen van dit onderzoek onrechtmatig verkregen waren en als bewijs niet konden worden gebruikt. Hierdoor ontbrak een deugdelijke motivering voor het besluit van de minister.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de appellant gegrond. Tevens werd het besluit van de minister van 11 december 2013 herroepen, omdat dit besluit dezelfde motiveringsgebreken vertoonde. De Raad oordeelde ook dat de minister aansprakelijk was voor de schade die de appellant had geleden, en veroordeelde de minister tot vergoeding van wettelijke rente. Daarnaast werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 3.224,90 bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsbescherming van burgers en de noodzaak voor overheidsinstanties om zorgvuldig om te gaan met hun bevoegdheden.