ECLI:NL:CRVB:2017:4328

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2017
Publicatiedatum
15 december 2017
Zaaknummer
15/6115 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit van de Minister van Defensie inzake wachtgeld en ontslag van burgerambtenaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van de Minister van Defensie, dat betrekking had op de toekenning van wachtgeld aan een burgerambtenaar die met overtolligheidsontslag is geconfronteerd. De appellant, de Minister van Defensie, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van de betrokkene gegrond had verklaard en het bestreden besluit had vernietigd wegens verboden onderscheid op grond van leeftijd. De rechtbank had de Minister opgedragen om opnieuw op het bezwaar van de betrokkene te beslissen.

De betrokkene, die als burgerambtenaar werkzaam was bij het Ministerie van Defensie, had in april 2014 ontslag gekregen en wachtgeld toegekend gekregen tot zijn 65e verjaardag. De Minister had in een eerder besluit het bezwaar van de betrokkene tegen de toekenning van het wachtgeld ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het hoger beroep van de Minister niet slaagde, omdat hij de onrechtmatigheid van het bestreden besluit niet langer betwistte. Ook het incidenteel hoger beroep van de betrokkene werd afgewezen, omdat de rechtbank de overige beroepsgronden terecht buiten bespreking had gelaten.

De Raad concludeerde dat de betrokkene zich kon verenigen met de uitkomst van het aanvullend besluit van 28 september 2017, waardoor een verdere beoordeling van de besluiten achterwege kon blijven. De Raad heeft de Minister veroordeeld in de proceskosten van de betrokkene, die zijn begroot op € 495,- voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en legde een griffierecht op van € 497,- aan de Minister.

Uitspraak

15/6115 AW, 15/7224 AW, 15/7710 AW, 17/6650 AW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 juli 2015, 14/5737 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 14 december 2017
PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Minister van Defensie, is in verband met wijziging van taken voortgezet ten name van de Staatssecretaris van Defensie. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van appellant, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de minister van Defensie.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. W.E. Louwerse een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Appellant heeft schriftelijk zijn zienswijze omtrent het incidenteel hoger beroep naar voren gebracht.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant op 18 november 2015 een nader besluit genomen.
Namens appellant heeft mr. R. van Arkel, advocaat, zich als gemachtigde gesteld.
Op 28 september 2017 heeft appellant een aanvullend besluit genomen.
Partijen hebben te kennen gegeven geen gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Hierop heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Betrokkene was als burgerambtenaar werkzaam bij het Ministerie van Defensie. Aan hem is met ingang van 1 april 2014 overtolligheidsontslag verleend met toepassing van artikel 116, eerste lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie en het Sociaal Beleidskader Defensie 2004. Bij besluit van 4 april 2014 heeft appellant aan betrokkene aansluitend aan zijn ontslag wachtgeld op grond van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie toegekend tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Bij besluit van 14 augustus 2014 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 4 april 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen over proceskosten en griffierecht - het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd wegens verboden onderscheid op grond van leeftijd en appellant opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de overige beroepsgronden geen bespreking meer behoeven.
3.1.
Bij besluit van 18 november 2015 heeft appellant aan betrokkene meegedeeld dat hij in aanmerking komt voor een tegemoetkoming op grond van de ‘Voorlopige voorziening tegemoetkoming inkomensderving als gevolg van ophoging AOW-leeftijd’,
Stcrt. 28 september 2015, nr. 31772. Deze tegemoetkoming in combinatie met de mogelijkheden die het ABP-keuzepensioen biedt, rechtvaardigt volgens appellant om het wachtgeld van betrokkene te beëindigen bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd.
3.2.
Bij aanvullend besluit van 28 september 2017 heeft appellant, mede naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 18 juli 2016 (zie onder meer ECLI:NL:CRVB:2016:2615) en
26 april 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1473) nadere voorzieningen getroffen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het hoger beroep van appellant slaagt niet. Appellant betwist niet langer de onrechtmatigheid van het bestreden besluit. De rechtbank heeft appellant terecht opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen.
4.2.
Het incidenteel hoger beroep van betrokkene slaagt evenmin. Betrokkene heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte bepaalde beroepsgronden onbesproken heeft gelaten. Bespreking van die beroepsgronden zou echter niet tot een andere, voor hem gunstigere, uitkomst hebben geleid. De rechtbank heeft de overige beroepsgronden dan ook buiten bespreking heeft mogen laten.
4.3.
Nu betrokkene te kennen heeft gegeven zich te kunnen verenigen met de uitkomst van het besluit van 28 september 2017, dat in aanvulling op het besluit van 14 januari 2016 is genomen, kan een beoordeling van deze besluiten achterwege blijven.
5. Aanleiding bestaat appellant te veroordelen in de proceskosten die betrokkene in verband met het hoger beroep van appellant heeft gemaakt. Deze kosten worden begroot op € 495,- voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het verweerschrift, met een waarde van € 495,-).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 495,-;
- bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 497,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2017.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) P.W.J. Hospel
HD.