ECLI:NL:CRVB:2017:4289
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de vraag of sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking en recht op faillissementsuitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv, waarbij zijn aanvraag voor een faillissementsuitkering op grond van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW) is afgewezen. Appellant stelt dat hij een arbeidsovereenkomst had met [BV 1], maar het Uwv heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig bekeken. Appellant had een overeenkomst getekend met [BV 1] die als arbeidsovereenkomst was aangeduid, maar het Uwv heeft vastgesteld dat er geen gezagsverhouding was en dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk arbeid heeft verricht. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, en in hoger beroep heeft de Raad bevestigd dat appellant niet heeft aangetoond dat hij in een dienstbetrekking stond. De Raad concludeert dat de overeenkomst tussen appellant en [BV 1] niet de vereiste elementen van een arbeidsovereenkomst bevatte, en dat appellant niet heeft kunnen bewijzen dat hij recht had op de gevraagde uitkering. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen veroordeling in proceskosten.