In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. Appellant ontving een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en had daarnaast recht op een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). Het Uwv had de toeslag stopgezet en later ingetrokken, omdat appellant niet tijdig had gemeld dat hij was getrouwd. De rechtbank oordeelde dat appellant de inlichtingenverplichting had geschonden en dat het Uwv terecht de toeslag had ingetrokken en de teveel betaalde toeslag had teruggevorderd. Appellant stelde dat hij duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote en daarom als ongehuwd moest worden aangemerkt. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat er geen sprake was van een gewilde of ongewilde verbreking van de echtelijke samenleving. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank dat appellant geen recht had op toeslag en dat het Uwv de toeslag terecht had teruggevorderd. Wat betreft de opgelegde boete, die was verlaagd van € 840,- naar € 10,-, oordeelde de Raad dat het Uwv niet had aangetoond dat de boete terecht was opgelegd. De Raad vernietigde de beslissing van het Uwv met betrekking tot de boete en verklaarde het beroep tegen het besluit van 19 februari 2014 gegrond, waardoor de boete kwam te vervallen. De Raad veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep.