In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaar tegen een brief van de Raad van Bestuur van het Kadaster. De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 februari 2017 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de rechtbank Gelderland in haar eerdere uitspraak van 5 april 2016 ten onrechte heeft geoordeeld dat appellante geen procesbelang had bij de beoordeling van het besluit van 21 juli 2015, waarin tijdelijke werkzaamheden aan haar werden opgedragen. De Raad stelt vast dat de brief van 2 juli 2015, waartegen appellante bezwaar had gemaakt, geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is, omdat deze niet op rechtsgevolg is gericht. De Raad bevestigt de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar tegen deze brief, maar oordeelt dat appellante wel degelijk procesbelang heeft bij de beoordeling van het besluit van 21 juli 2015. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank in zoverre en zal het bezwaar van appellante tegen het besluit van 21 juli 2015 inhoudelijk beoordelen. De Raad concludeert dat de tijdelijke werkzaamheden aan appellante redelijkerwijs konden worden opgedragen en verklaart het bezwaar ongegrond. Tevens wordt de Raad van Bestuur veroordeeld in de proceskosten van appellante.