ECLI:NL:CRVB:2017:422

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 februari 2017
Publicatiedatum
6 februari 2017
Zaaknummer
16/3189 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijk verklaring bezwaar tegen tijdelijke werkzaamheden opgedragen door de Raad van Bestuur van het Kadaster

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaar tegen een brief van de Raad van Bestuur van het Kadaster. De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 februari 2017 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de rechtbank Gelderland in haar eerdere uitspraak van 5 april 2016 ten onrechte heeft geoordeeld dat appellante geen procesbelang had bij de beoordeling van het besluit van 21 juli 2015, waarin tijdelijke werkzaamheden aan haar werden opgedragen. De Raad stelt vast dat de brief van 2 juli 2015, waartegen appellante bezwaar had gemaakt, geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is, omdat deze niet op rechtsgevolg is gericht. De Raad bevestigt de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar tegen deze brief, maar oordeelt dat appellante wel degelijk procesbelang heeft bij de beoordeling van het besluit van 21 juli 2015. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank in zoverre en zal het bezwaar van appellante tegen het besluit van 21 juli 2015 inhoudelijk beoordelen. De Raad concludeert dat de tijdelijke werkzaamheden aan appellante redelijkerwijs konden worden opgedragen en verklaart het bezwaar ongegrond. Tevens wordt de Raad van Bestuur veroordeeld in de proceskosten van appellante.

Uitspraak

16/3189 AW, 16/3190 AW
Datum uitspraak: 2 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
5 april 2016, 15/6157, 16/146, 16/147, 16/590 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van Bestuur van het Kadaster (raad van bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.J.M. Waasdorp hoger beroep ingesteld.
Namens de raad van bestuur heeft mr. M.C.J. van den Brekel, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaken 15/5352 AW en 15/8102 AW plaatsgevonden op 22 december 2016. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en [naam gemachtigde]. De raad van bestuur werd vertegenwoordigd door
mr. M.C.J. van den Brekel, mr. T.M.H. Voorbraak en S.T.A. Besten.
Vervolgens zijn de gevoegde zaken gesplitst.
De hoger beroepen in de zaken 16/3191 AW en 16/3192 AW zijn ter zitting door appellante ingetrokken.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een meer uitgebreid overzicht van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar zijn uitspraak van heden in de zaken 15/5352 AW en 15/8102 AW. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2.
Bij besluit van 10 oktober 2014 heeft de raad van bestuur aan appellante met ingang van 14 oktober 2014 tijdelijke werkzaamheden opgedragen in het kader van het project [naam project a]. Vanaf maart 2015 zijn deze tijdelijke werkzaamheden vervangen door het [naam project b] ([project b]).
1.3.
Bij brief van 2 juli 2015 heeft de directeur Mobiliteit, B, desgevraagd aan appellante te kennen gegeven dat de herplaatsingsinspanningen van het Kadaster nog steeds gelden en zullen worden voortgezet. Voorts heeft B te kennen gegeven dat appellante onder zijn verantwoordelijkheid valt, dat hij haar leidinggevende is en dat van appellante wordt verwacht dat zij haar tijdelijke werkzaamheden die zij sinds maart 2015 verricht, voortzet. Bij besluit van 3 september 2015 (bestreden besluit 1) heeft de raad van bestuur appellantes bezwaar tegen de brief van 2 juli 2015 niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Bij besluit van 21 juli 2015 heeft de raad van bestuur aan appellante in de periode van
3 augustus 2015 tot en met 31 december 2015 tijdelijke werkzaamheden opgedragen in het kader van het [naam project b]. Bij besluit van 17 december 2015 (bestreden besluit 2) heeft de raad van bestuur het bezwaar van appellante hiertegen niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - de beroepen van appellante tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de raad van bestuur de bezwaren van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Wat betreft bestreden besluit 1 heeft de rechtbank geoordeeld dat met de brief van 2 juli 2015 geen sprake was van een besluit of daarmee gelijkgestelde andere handeling, omdat deze brief niet op rechtsgevolg is gericht en geen wijzigingen in de rechtspositie van appellante brengt. Wat betreft bestreden besluit 2 heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante geen actueel en feitelijk procesbelang heeft bij een beoordeling. Daaraan heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat de tijdelijke werkzaamheden reeds zijn beëindigd.
3. Naar aanleiding van hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
Ten aanzien van bestreden besluit 1
3.1.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de brief van 2 juli 2015, wegens het ontbreken van een zelfstandig rechtsgevolg, niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt. Deze brief is niet meer dan een reactie van B op de brief van appellante van 29 juni 2015 waarin zij het standpunt heeft ingenomen dat zij zich, als zij beter is, weer kan melden op de afdeling Inkoop en dat zij de haar tijdelijk opgedragen werkzaamheden heeft afgerond. Anders dan appellante meent is met deze brief geen besluit genomen over het opdragen van tijdelijke werkzaamheden. Evenmin is met deze brief een besluit genomen over verplichtingen van appellante in het kader van haar aanwijzing als herplaatsingskandidaat. De raad van bestuur heeft het bezwaar van appellante tegen de brief van 2 juli 2015 dan ook op juiste gronden niet-ontvankelijk verklaard.
3.2.
In zoverre slaagt het hoger beroep van appellante niet.
Ten aanzien van bestreden besluit 2
3.3.
Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de raad van bestuur haar bezwaar tegen het besluit van 21 juli 2015 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Appellante is van mening dat zij wel een procesbelang heeft nu sprake was van een onrechtmatig besluit en zij ten gevolge van dit besluit schade heeft geleden. Dit betoog slaagt. De enkele omstandigheid dat de tijdelijk opgedragen werkzaamheden inmiddels waren beëindigd, is niet voldoende om te oordelen dat appellante geen belang meer had bij een oordeel over de rechtmatigheid van de opdracht tot het verrichten van die tijdelijke werkzaamheden. Het is immers niet op voorhand onaannemelijk dat ten gevolge van die opdracht schade is geleden. Anders dan de rechtbank is de Raad dan ook van oordeel dat sprake is van een voldoende procesbelang.
3.4.
Het hoger beroep slaagt in zoverre. De Raad zal de uitspraak in zoverre vernietigen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad bestreden besluit 2 vernietigen en het bezwaar van appellante tegen het besluit van 21 juli 2015 hierna inhoudelijk beoordelen.
3.5.
Het besluit van de raad van bestuur om appellante met ingang van 3 augustus 2015 (opnieuw) tijdelijke werkzaamheden op te dragen is gebaseerd op artikel 8:6, eerste lid, van het Algemeen kadaster ambtenarenreglement nieuw (Akarn), waarin is bepaald dat de ambtenaar kan worden verplicht tijdelijk andere werkzaamheden te verrichten dan die, welke hij gewoonlijk verricht, mits die werkzaamheden hem redelijkerwijs kunnen worden opgedragen. Hierbij heeft de raad van bestuur beoordelingsvrijheid. Er is geen grond voor het oordeel dat de tijdelijke werkzaamheden in het kader van het [naam project b] niet redelijkerwijs aan appellante konden worden opgedragen. Anders dan appellante stelt vloeit uit de tussenuitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 juni 2015 (kenmerk 15/2508, 15/2509) niet voort dat aan haar geen tijdelijke werkzaamheden (meer) mochten worden opgedragen. In deze tussenuitspraak is slechts bepaald dat de rechtbank het besluit tot aanwijzing als herplaatsingskandidaat schorst, voor zover aan die aanwijzing voor appellante plichten zijn verbonden. Het onderhavige besluit tot opdragen van tijdelijke werkzaamheden hield echter geen verband met appellantes verplichtingen als herplaatsingskandidaat. De Raad zal het bezwaar van appellante tegen het besluit van 21 juli 2015 dan ook ongegrond verklaren.
4. De Raad acht termen aanwezig om de raad van bestuur te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep tot een bedrag van € 990,- en in hoger beroep tot een bedrag van
€ 990,- wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
-
bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op het besluit van
3 september 2015;
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op het besluit van
17 december 2015;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 17 december 2015 gegrond en vernietigt dat
besluit;
- verklaart het bezwaar tegen het besluit van 21 juli 2015 ongegrond en bepaalt dat deze
uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 17 december 2015;
- bepaalt dat de raad van bestuur aan appellante het door haar in beroep en in hoger beroep
betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 419,- vergoedt;
- veroordeelt de raad van bestuur in de proceskosten van appellante tot een bedrag van
€ 1.980,-.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2017.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) L.L. van den IJssel

HD