ECLI:NL:CRVB:2017:4204

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
6 december 2017
Zaaknummer
17/5428 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WAO-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en beoordeling van nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant had een verzoek ingediend om terug te komen van een eerdere weigering van zijn WAO-uitkering, omdat hij niet 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt was geweest. De Raad oordeelde dat de informatie van de neuropsychiater en psychiater geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatte die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De Raad bevestigde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat er geen evidente onredelijkheid was in de afwijzing van het verzoek van appellant. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De Raad concludeerde dat de medische stukken die appellant had overgelegd, niet wezenlijk nieuw waren en dat de eerdere afwijzing van het Uwv op juiste gronden was gedaan. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17/5428 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
23 juni 2017, 16/5101 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 december 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.A. van Schaik, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Schaik en M. Elbouch (tolk). Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.P. Prinsen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 10 juni 2010 heeft het Uwv geweigerd aan appellant een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat appellant vanaf 10 februari 2003 niet 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Dit besluit is gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 19 oktober 2010 en dat laatste besluit is in stand gelaten door de rechtbank Amsterdam bij uitspraak van 12 mei 2011. Tegen deze uitspraak zijn geen rechtsmiddelen ingesteld.
1.2.
Appellant heeft met een brief van 1 mei 2014 het Uwv verzocht terug te komen van het besluit van 10 juni 2010. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft appellant verwezen naar twee medische verklaringen en drie recepten van de arts Aziz Karam, een verklaring van de psychiater A.S. Benslimane van 25 maart 2013 en een verklaring van de neuropsychiater
A. El Hamdouchi van 17 september 2013.
1.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 24 oktober 2014 beslist niet terug te komen van het gestelde in het besluit van 10 juni 2010, omdat uit het ingestelde onderzoek is gebleken dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die ertoe leiden dat het besluit van 10 juni 2010 onjuist zou zijn. Het Uwv heeft tijdens de zitting van de rechtbank op 25 februari 2016 het op bezwaar genomen besluit van 13 mei 2015 ingetrokken, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij haar beoordeling geen kennis heeft genomen van de stukken van de arts Aziz Karam. Appellant heeft zijn beroep tegen het besluit van 13 mei 2015 ingetrokken. Bij besluit van 20 juni 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 oktober 2014 ongegrond verklaard. Aan dat besluit ligt een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 juni 2016 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van
20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872), het standpunt ingenomen dat het Uwv het verzoek van appellant op inhoudelijke gronden heeft afgewezen en dat dat betekent dat de rechtbank het besluit aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden had moeten toetsen als ware het een eerste besluit over de aanvraag van appellant. In het geval deze grond niet slaagt, is appellant van mening dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beoordeeld of het besluit om niet terug te komen van het besluit van 10 juni 2010 evident onredelijk is.
3.2.
Het Uwv heeft aangevoerd dat alleen de overgelegde stukken zijn beoordeeld en geen eigen onderzoek is gedaan en dat daarmee is gehandeld overeenkomstig de eisen die gesteld worden aan een toets als bedoeld in artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Van een evident onredelijk besluit is volgens het Uwv geen sprake.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het standpunt van appellant dat het bestreden besluit moet worden getoetst als ware het een eerste besluit op de aanvraag van appellant wordt niet gevolgd. Het Uwv heeft slechts getoetst of uit de door appellant met zijn verzoek meegestuurde medische stukken is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Van een inhoudelijke behandeling en een heroverweging in volle omvang is geen sprake geweest. De aanvraag van appellant is afgewezen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Bij een dergelijke afwijzing toetst de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en een eventueel door het bestuursorgaan gevoerd beleid, of het bestuursorgaan zich terecht, en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn. De rechtbank heeft met een juiste motivering geconcludeerd dat het Uwv de aanvraag van appellant terecht heeft afgewezen. Kort samengevat komt het erop neer dat de brieven en recepten van de arts Aziz Karam eerder hadden kunnen en moeten worden ingediend en dat die informatie, evenals de informatie van de neuropsychiater en de psychiater geen gegevens bevat die nog niet bekend waren.
4.2.
Het Uwv wordt gevolgd in het standpunt dat van evidente onredelijkheid geen sprake is. In geen van de zich in het dossier bevindende medische stukken, inclusief de brieven en recepten van Aziz Karam, kan een aanknopingspunt worden gevonden voor het standpunt dat de oorspronkelijke visie van het Uwv dat appellant vanaf 10 februari 2003 niet 52 weken
onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest volstrekt onjuist is geweest. Opvallend is dat
El Hamdouchi in zijn verklaring van 26 juni 2003 verklaart dat appellant van 20 juni 2003 tot en met 26 juni 2003 opgenomen is geweest in het ziekenhuis [naam ziekenhuis], maar dat diezelfde arts in zijn verklaring van 17 september 2013 geen melding maakt van deze opname, maar wel van contacten op 15 april 2003, 7 augustus 2003 en vervolgens pas bijna een jaar later op 19 juli 2004.
4.3.
Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat gelet op de aard van het besluit van 10 juni 2010 in deze zaak geen sprake is van een een zogenaamde duuraanspraak. Als het besluit van 10 juni 2010 niet juist zou zijn, dan staat daarmee niet vast dat ook aanspraak op een
WAO-uitkering bestaat. Daarvoor is een medische en arbeidskundige beoordeling bij het einde van de wachttijd noodzakelijk. Om die reden zou recht WAO-uitkering per 1 mei 2014, zoals geclaimd door appellant, ook niet in deze procedure vastgesteld kunnen worden.
5. Gelet op wat is overwogen in 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet en wordt de aangevallen uitspraak bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2017.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) B. Dogan
IvR