ECLI:NL:CRVB:2017:4186
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering met boete wegens schending van inlichtingenplicht
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant en de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die van 29 april 2011 tot 31 oktober 2011 werkzaam was, heeft zich op 16 januari 2012 ziek gemeld. Het Uwv heeft appellant met ingang van 2 februari 2012 in aanmerking gebracht voor een ZW-uitkering. Echter, na een fraudemelding in april 2013 heeft het Uwv een handhavingsonderzoek ingesteld, waaruit bleek dat appellant niet had gemeld dat hij een onderneming exploiteerde en daarvoor werkzaamheden verrichtte. Hierdoor heeft hij niet voldaan aan zijn inlichtingenplicht.
Het Uwv heeft daarop de ZW-uitkering en de toeslag per 1 mei 2012 beëindigd en een terugvordering ingesteld van in totaal € 32.319,97 aan onverschuldigd betaalde uitkering en toeslag. De rechtbank Noord-Nederland heeft de beroepen van appellant tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat het onderzoek niet zorgvuldig was en dat de boete niet passend was, maar de Centrale Raad van Beroep heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven. De Raad oordeelde dat appellant opzettelijk heeft gehandeld in strijd met zijn inlichtingenplicht, wat leidde tot de conclusie dat de boete van 100% van het benadelingsbedrag terecht was opgelegd.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was om de boete te matigen, aangezien appellant geen inzicht had gegeven in zijn financiële situatie. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken.