ECLI:NL:CRVB:2017:4186

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
6 december 2017
Zaaknummer
15/6915 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering met boete wegens schending van inlichtingenplicht

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant en de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die van 29 april 2011 tot 31 oktober 2011 werkzaam was, heeft zich op 16 januari 2012 ziek gemeld. Het Uwv heeft appellant met ingang van 2 februari 2012 in aanmerking gebracht voor een ZW-uitkering. Echter, na een fraudemelding in april 2013 heeft het Uwv een handhavingsonderzoek ingesteld, waaruit bleek dat appellant niet had gemeld dat hij een onderneming exploiteerde en daarvoor werkzaamheden verrichtte. Hierdoor heeft hij niet voldaan aan zijn inlichtingenplicht.

Het Uwv heeft daarop de ZW-uitkering en de toeslag per 1 mei 2012 beëindigd en een terugvordering ingesteld van in totaal € 32.319,97 aan onverschuldigd betaalde uitkering en toeslag. De rechtbank Noord-Nederland heeft de beroepen van appellant tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat het onderzoek niet zorgvuldig was en dat de boete niet passend was, maar de Centrale Raad van Beroep heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven. De Raad oordeelde dat appellant opzettelijk heeft gehandeld in strijd met zijn inlichtingenplicht, wat leidde tot de conclusie dat de boete van 100% van het benadelingsbedrag terecht was opgelegd.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was om de boete te matigen, aangezien appellant geen inzicht had gegeven in zijn financiële situatie. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken.

Uitspraak

15/6915 ZW, 15/6916 TW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
7 september 2015, 15/534 en 15/916 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 december 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.B.M.A. Engelen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft een reactie ingezonden en geantwoord op vragen van de Raad. Appellant heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2017. De zaken zijn gevoegd behandeld met de zaak 15/6914 WIA. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Engelen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma. In de zaak 15/6914 WIA wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is van 29 april 2011 tot 31 oktober 2011 voor 38 uur per week werkzaam geweest voor [naam recreatiepark] in de functie van [functie] . Met ingang van
2 november 2011 is appellant in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) en een toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW). Vanuit de WW heeft appellant zich met ingang van 16 januari 2012 ziek gemeld wegens knieklachten. In verband met deze klachten heeft het Uwv appellant met ingang van 2 februari 2012 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) en een toeslag ingevolge de TW.
1.2.
Naar aanleiding van een fraudemelding op 14 april 2013 heeft het Uwv een handhavingsonderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksrapport van 22 oktober 2013. In dit rapport is geconcludeerd dat appellant bij de Kamer van Koophandel is ingeschreven als exploitant van de ondernemingen de [naam onderneming 1] te [plaatsnaam] en [naam onderneming 2] en dat appellant het Uwv niet heeft geïnformeerd dat hij een onderneming exploiteert en daarvoor werkzaamheden heeft verricht.
1.3.
Bij besluit van 23 juli 2014 (primair besluit 1) heeft het Uwv vastgesteld dat appellant niet aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan en dat daardoor niet kan worden vastgesteld of hij per 1 mei 2012 in aanmerking komt voor een ZW-uitkering en een toeslag. Het Uwv heeft daarom de ZW-uitkering en de toeslag van appellant per 1 mei 2012 beëindigd. Het Uwv heeft de over de periode 1 mei 2012 tot en met 12 januari 2014 onverschuldigd betaalde
ZW-uitkering voor een bedrag van € 27.820,28 en € 4.499,69 aan toeslag teruggevorderd.
1.4.
Bij een tweede besluit van 23 juli 2014 (primair besluit 2) heeft het Uwv appellant een boete opgelegd van € 32.319,97, zijnde 100% van het totale benadelingsbedrag.
1.5.
Bij besluit van 23 december 2014 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen primair besluit 1 ongegrond verklaard.
1.6.
Bij besluit van 13 januari 2015 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen primair besluit 2 gegrond verklaard en de boete verlaagd naar € 21.955,32.
1.7.
Bij besluit van 7 mei 2015 (bestreden besluit 3) heeft het Uwv bestreden besluit 2 gewijzigd in die zin dat de hoogte van de boete is verlaagd naar een bedrag van € 20.956,23.
1.8.
De rechtbank Noord-Nederland heeft op 2 december 2014 het faillissement uitgesproken van appellant.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellant tegen de bestreden besluiten 1 en 3 ongegrond verklaard. Omdat de rechtbank niet is gebleken van een belang bij de beoordeling van bestreden besluit 2 is het beroep hiertegen niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat appellant in strijd met zijn inlichtingenplicht niet aan het Uwv heeft meegedeeld dat hij in de periode in geding bedrijven heeft geëxploiteerd, daarin (uitvoerende) werkzaamheden heeft verricht en daaruit inkomsten heeft gehad. Het had appellant redelijkerwijs ook duidelijk moeten zijn dat hij een te hoog bedrag aan ZW-uitkering en toeslag ontving. De rechtbank is met het Uwv van oordeel dat appellant onvoldoende informatie heeft verstrekt om het recht op ZW-uitkering en toeslag vast te stellen. Het Uwv heeft dan ook terecht de ZW-uitkering en de toeslag met ingang van
1 mei 2012 herzien. Volgens de rechtbank is het Uwv terecht overgegaan tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde ZW-uitkering en toeslag. Niet is gebleken van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
Met betrekking tot de bestuurlijke boete heeft de rechtbank overwogen dat de op
3 december 2013 opgenomen verklaring van appellant en de verklaring van de zoon van appellant van 29 januari 2014 niet aan het boetebesluit ten grondslag kunnen worden gelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is er buiten deze verklaringen voldoende grondslag voor het standpunt dat appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden en dat hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt. Doordat appellant niet heeft gemeld dat hij twee bedrijven heeft geëxploiteerd en actief betrokken was bij die bedrijven door werkzaamheden te verrichten en geen openheid van zaken te geven aan het Uwv over de activiteiten en omzet van die bedrijven, heeft appellant opzettelijk gehandeld in strijd met de inlichtingenplicht. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat de boete voor de periode tot 1 januari 2013 terecht is vastgesteld op 10% van het benadelingsbedrag en over de periode vanaf 1 januari 2013 op 100%. De rechtbank heeft in de financiële situatie van appellant geen aanleiding gezien om de boete te matigen.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest en geen feitelijke grondslag kan bieden voor de conclusie dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Volgens appellant mag er geen gewicht aan de getuigenverklaringen worden toegekend omdat deze onvoldoende betrouwbaar zijn. Ook was het onderzoek volgens appellant eenzijdig en onvoldoende objectief en is er niet voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De onderzoeksresultaten kunnen daarom niet ten grondslag worden gelegd aan het bestreden besluit. Volgens appellant moet worden afgezien van de boete. De boete is volgens appellant niet passend en geboden gelet op de verweten gedraging en de gevolgen die het onderzoek voor appellant heeft. Appellant betwist tevens de hoogte van de boete. Appellant heeft gesteld dat er onvoldoende rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden. Volgens appellant is er geen draagkracht om de boete te voldoen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor een weergave van het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar de overwegingen 4.1, 4.4, 4.10, 7.3, 7.4 en 7.5 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is hoofdzakelijk een herhaling van de gronden bij de rechtbank en leidt niet tot nieuwe gezichtspunten. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daartoe geleid hebben worden volledig onderschreven.
4.3.
Wat betreft de boete wordt daaraan toegevoegd dat met de rechtbank wordt geoordeeld dat sprake is van opzettelijk handelen in strijd met de inlichtingenplicht. Uit de rechtspraak van de Raad (onder meer de uitspraak van 21 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3512) wordt onder opzet in dit verband verstaan: het willens en wetens handelen of nalaten, wat ertoe heeft geleid dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen. Dat is hier het geval. Appellant heeft na herhaaldelijke verzoeken van het Uwv geen openheid van zaken gegeven over de activiteiten en omzet van de door hem geëxploiteerde bedrijven. Dat in een gesprek met de arbeidsdeskundige op 31 augustus 2012 het starten van een eigen bedrijf aan de orde is geweest en deze mogelijkheid nader zou worden onderzocht, zoals appellant ter zitting heeft gesteld, doet hieraan niet af. Appellant heeft immers ook tijdens dit gesprek nagelaten melding te maken van het feit dat hij reeds vanaf 29 november 2010 in de Kamer van Koophandel ingeschreven stond als eigenaar van [naam onderneming 2] . In andere gesprekken met Uwv noch tijdens het medisch onderzoek of het handhavingsonderzoek heeft appellant het Uwv geïnformeerd over de door hem geëxploiteerde bedrijven en zijn activiteiten daarvoor. Gezien de aard en de omvang van de door appellant verrichte werkzaamheden en de omstandigheid dat appellant hierover tegenover het Uwv langdurig gezwegen heeft naar het Uwv toe is er sprake van opzettelijk handelen in strijd met de inlichtingenplicht. Gelet op de mate van verwijtbaarheid is de boete is daarom terecht vastgesteld op 100% van het benadelingsbedrag in de periode vanaf
1 januari 2013.
4.4.
Over het beroep van appellant op het ontbreken van draagkracht wordt overwogen dat appellant op geen enkele wijze inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie. Dat de curator de beschikking heeft over zijn financiële gegevens en dat het appellant tot nu toe niet is gelukt toegang tot deze stukken te krijgen, zoals appellant ter zitting heeft gesteld, maakt dit niet anders. Nu appellant in hoger beroep zijn financiële situatie niet heeft onderbouwd is er geen aanleiding om de boete te matigen. Ook het feit dat appellant persoonlijk failliet is verklaard maakt dit niet anders. Daarmee staat bij gebreke van nadere en actuele gegevens immers niet vast dat er geen draagkracht is.
4.5.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en A.I. van der Kris en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2017.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) J.W.L. van der Loo

TM