ECLI:NL:CRVB:2016:3512

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 september 2016
Publicatiedatum
21 september 2016
Zaaknummer
15/1936 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering met boete wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van een WW-uitkering van appellant. Appellant ontving vanaf 1 januari 2010 een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW). Na een ziekmelding op 25 oktober 2010, ontving hij vanaf 24 januari 2011 een Ziektewet (ZW) uitkering, die vanaf 12 juni 2012 werd aangevuld met een toeslag op basis van de Toeslagenwet (TW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) startte een onderzoek naar de werkzaamheden en inkomsten van appellant en zijn echtgenote, waaruit bleek dat appellant sinds 14 mei 2012 als bestuurder en directeur van een bedrijf was ingeschreven, zonder dit aan het Uwv te melden. Dit leidde tot de conclusie dat appellant opzettelijk had gehandeld in strijd met zijn inlichtingenverplichting.

Het Uwv besloot op 27 maart 2014 dat appellant geen recht had op de ZW-uitkering en de toeslag voor de periode van 14 mei 2012 tot 22 oktober 2012, en vorderde in totaal € 30.522,95 terug. Appellant maakte bezwaar, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Midden-Nederland vernietigde de boete, maar bevestigde de herziening van de uitkering. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Raad onderschreef de eerdere conclusies van de rechtbank en het Uwv. De Raad oordeelde dat appellant niet voldoende had onderbouwd dat hij niet opzettelijk had gehandeld en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, inclusief de boete van € 20.180,-.

De Raad concludeerde dat appellant niet had voldaan aan zijn inlichtingenverplichting en dat er geen reden was om van terugvordering af te zien. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A.I. van der Kris als voorzitter, en de leden C.C.W. Lange en E. Dijt. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 21 september 2016.

Uitspraak

15/1936 WW
Datum uitspraak: 21 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
4 februari 2015, 14/5462 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2016. Appellant is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een volledig overzicht van de van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Hier wordt volstaan met het volgende.
1.2.
Appellant ontving met ingang van 1 januari 2010 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Nadat appellant zich op 25 oktober 2010 vanuit de WW had ziek gemeld, is hem met ingang van 24 januari 2011 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Met ingang van 12 juni 2012 is deze uitkering aangevuld met een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). Met ingang van 22 oktober 2012 is de WW-uitkering voortgezet tot en met 28 december 2013, aangevuld met een toeslag op grond van de TW.
1.3.
Het Uwv is een onderzoek gestart naar werkzaamheden en inkomsten van appellant en zijn echtgenote. Uit dit onderzoek is gebleken dat appellant sinds 14 mei 2012 in het handelsregister is ingeschreven als bestuurder en directeur van [naam bedrijf 1] ([naam bedrijf 1]). Tevens is gebleken dat tot 31 mei 2013 het bedrijf van de echtgenote van appellant, [naam bedrijf 2] ([naam bedrijf 2]), was ingeschreven in het handelsregister en dat appellant van 22 april 2010 tot 1 januari 2012 als gevolmachtigde van dit bedrijf was ingeschreven. Appellant heeft het Uwv hiervan niet op de hoogte gesteld.
1.4.
Bij brief van 13 januari 2014 heeft het Uwv appellant verzocht om de zakelijke administratie van [naam bedrijf 1] over te leggen, alsmede bescheiden over de inkomsten van zijn echtgenote en [naam bedrijf 2]. In de brief is gespecificeerd welke stukken worden verlangd. Appellant heeft geen gevolg gegeven aan dit verzoek.
1.5.
Bij besluit van 27 maart 2014 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat hij van
14 mei 2012 tot en met 22 oktober 2012 geen recht heeft op een ZW-uitkering en een toeslag op grond van de TW en zijn de teveel betaalde uitkering en toeslag ten bedrage van
€ 7.885,19 teruggevorderd.
Bij een tweede besluit van 27 maart 2014 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat de
WW-uitkering en de toeslag op grond van de TW vanaf 22 oktober 2012 worden herzien en zijn de teveel betaalde uitkering en toeslag ten bedrage van € 22.637,76 teruggevorderd.
Bij een derde besluit van 27 maart 2014 heeft het Uwv appellant een boete opgelegd van
€ 30.522,95, zijnde 100% van het totale benadelingsbedrag.
Voorts zijn op 27 maart 2014, 2 april 2014 en 3 april 2014 invorderingsbesluiten genomen.
2.1.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de in 1.5 genoemde besluiten. Hij heeft in bezwaar aangiftes vennootschapsbelasting van [naam bedrijf 1] over 2012 en 2013 overgelegd en aangiftes inkomstenbelasting van zijn echtgenote over 2011 en 2012.
2.2.
Bij brief van 25 juni 2014 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat de geleverde informatie onvoldoende is om het recht op en de duur en hoogte van de
ZW- en WW-uitkering en de toeslag op grond van de TW te kunnen vaststellen. Appellant is nogmaals nadrukkelijk verzocht inzage te verlenen in de volledige zakelijke administratie en een urenopgave over 2012 en 2013 te verstrekken. Appellant heeft aan dit verzoek geen gevolg gegeven.
2.3.
Bij besluit van 21 juli 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan is ten grondslag gelegd dat appellant, ondanks daartoe meerdere malen te zijn verzocht, de gevraagde informatie niet heeft verstrekt en dat op grond van de wel verstrekte informatie het recht op, de hoogte en de duur van de ZW-uitkering en de toeslag op grond van de TW vanaf 14 mei 2012 en de WW-uitkering vanaf 22 oktober 2012 niet kunnen worden vastgesteld. De uitkeringen en toeslagen zijn daarom met terugwerkende kracht herzien en teruggevorderd. Het niet nakomen van de inlichtingenverplichting is appellant volledig te verwijten en daarom is de boete is vastgesteld op 100% van het benadelingsbedrag.
3.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover dit de boete betreft, het boetebesluit van
27 maart 2014 herroepen, de boete vastgesteld op € 20.180,- en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. Het Uwv is opgedragen het griffierecht te vergoeden.
3.2.
De rechtbank heeft overwogen dat appellant niet aan het Uwv heeft meegedeeld dat hij op 14 mei 2012 een bedrijf is gestart en het Uwv evenmin op de hoogte heeft gesteld van het bedrijf van zijn echtgenote. Appellant heeft het Uwv ook geen informatie verstrekt over de werkzaamheden en inkomen, van hemzelf en zijn echtgenote. Het had appellant redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat deze informatie van belang was voor het recht op zijn uitkeringen. Het Uwv heeft dan ook terecht vastgesteld dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Vervolgens heeft appellant noch in de aanloop naar de primaire besluiten noch in bezwaar de door het Uwv gevraagde informatie overgelegd. Hij heeft slechts belastingaangiftes overgelegd. Deze informatie is onvoldoende om de uitkeringsrechten vast te stellen. Bovendien heeft appellant nooit aan het Uwv meegedeeld dat hij bepaalde stukken niet kan aanleveren of toegelicht waarom die niet beschikbaar zouden zijn. Ook in beroep heeft appellant geen nadere informatie overgelegd. Het Uwv heeft daarom terecht vastgesteld dat door het niet nakomen van de inlichtingenplicht het recht op en de hoogte van de uitkeringen vanaf 14 mei 2012 niet kan worden vastgesteld en de uitkeringen met ingang van die datum terecht herzien en op nihil gesteld. Een dringende reden om van terugvordering van de onverschuldigd betaalde bedragen af te zien is niet gebleken, zodat het Uwv terecht is overgegaan tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkeringen.
3.3.
Wat betreft de boete heeft de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 24 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3754) onderscheid gemaakt tussen de periode van 14 mei 2012 tot en met 31 december 2012 en de periode vanaf 1 januari 2013. Op grond van het oude boeteregime dient de boete over het teveel betaalde in 2012 (€ 11.500,49) te worden vastgesteld op 10% van het benadelingsbedrag, dit is € 1.150,05. Wat betreft 2013 heeft de rechtbank het betoog van het Uwv ter zitting gevolgd dat sprake is van opzettelijk handelen in strijd met de inlichtingenverplichting. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant niet heeft gemeld dat hij een bedrijf is gestart en dat hij betrokken was bij het bedrijf van zijn echtgenote en bovendien na herhaaldelijke verzoeken van het Uwv geen openheid van zaken heeft gegeven over de activiteiten en omzet van die bedrijven. De boete dient daarom te worden bepaald op 100% van de teveel betaalde uitkering in 2013 (€ 19.022,46), waarmee de totale boete komt op afgerond € 20.180,-. De stelling van appellant ter zitting dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de boete te betalen heeft hij op geen enkele wijze onderbouwd, zodat de rechtbank in de situatie van appellant geen aanleiding heeft gezien om de boete te matigen.
3.4.
Nu appellant geen inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie en zijn stelling dat hij onvoldoende draagkracht heeft niet heeft onderbouwd, is de rechtbank van oordeel dat het Uwv terecht heeft besloten tot invordering van de verschuldigde bedragen over te gaan.
4.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat geen rekening is gehouden met de juiste feiten en omstandigheden. Hij heeft het volledige dossier ingeleverd om tot een juiste beslissing te komen. Op grond van dat dossier is er geen reden om de uitkering te herzien en terug te vorderen en een boete op te leggen.
4.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden bij de rechtbank en mist iedere onderbouwing. De conclusies en de overwegingen van de rechtbank worden volledig onderschreven. Wat betreft de boete kan daaraan worden toegevoegd dat het oordeel van de rechtbank dat sprake is van opzettelijk handelen in strijd met de inlichtingenverplichting strookt met rechtspraak van de Raad (onder meer de uitspraak van
11 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:8). Daarin is overwogen dat onder opzet in dit verband wordt verstaan: het willens en wetens handelen of nalaten, wat ertoe heeft geleid dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen. Dat is hier, gelet op de in 3.3 genoemde omstandigheden, het geval.
5.2.
In hoger beroep heeft het Uwv appellant een formulier Inkomens- en vermogensonderzoek toegestuurd, dat appellant op 7 juni 2016 heeft geretourneerd. Bij brief van 15 juni 2016 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat hij het formulier niet compleet heeft ingevuld en niet alle bewijsstukken heeft meegestuurd. Appellant is verzocht deze gegevens en stukken voor 29 juni 2016 alsnog op te sturen. Ter zitting heeft de gemachtigde van het Uwv verklaard dat aan dit verzoek niet is voldaan. Nu appellant ook in hoger beroep zijn financiële situatie niet heeft onderbouwd, is hierin geen aanleiding gelegen de boete te matigen of af te zien van invordering van de verschuldigde bedragen.
5.3.
Wat in 5.1 en 5.2 is overwogen leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris als voorzitter en C.C.W. Lange en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van R.I. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2016.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) R.I. Troelstra

RB