ECLI:NL:CRVB:2017:4095
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en medische geschiktheid van een dierenartsassistente in het kader van de WAO
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante, een voormalige dierenartsassistente, had een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingediend op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij ten tijde van de verzekerde periode, van 1 juni 1999 tot 1 oktober 2005, arbeidsongeschikt was door ziekte of gebrek. De Centrale Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de door appellante ingebrachte medische informatie onvoldoende was om aan te tonen dat zij gedurende de verzekerde periode niet in staat was haar werk te verrichten.
De Raad benadrukte dat de lange tijd tussen de gestelde arbeidsongeschiktheid en de aanvraag voor de uitkering voor risico van appellante komt. De rechtbank had terecht betekenis gehecht aan de medische rapporten, waaronder die van internist-hematoloog dr. P.A.W. Te Boekhorst, die concludeerde dat appellante klachten had die mogelijk gerelateerd waren aan haar onderliggende aandoening, maar dat er geen bewijs was voor daadwerkelijke arbeidsongeschiktheid in de relevante periode. De Raad oordeelde dat de informatie die door appellante in hoger beroep was ingediend, niet leidde tot een ander oordeel, en dat het Uwv terecht had gesteld dat er onvoldoende medische gegevens waren om aan te nemen dat appellante arbeidsongeschikt was.
De uitspraak bevestigt de noodzaak voor duidelijke en consistente medische onderbouwing bij aanvragen voor arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en benadrukt dat de verantwoordelijkheid voor het aantonen van arbeidsongeschiktheid bij de aanvrager ligt.