ECLI:NL:CRVB:2017:4076

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2017
Publicatiedatum
24 november 2017
Zaaknummer
16/4975 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen afkeuring persoonsgebonden budget

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op 22 november 2017 in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Zorgkantoor, dat een persoonsgebonden budget (pgb) had afgekeurd. Het Zorgkantoor had op 3 december 2014 een besluit genomen waarin het pgb over een bepaalde periode werd afgekeurd. Appellante heeft op 10 januari 2015 een bezwaarschrift ingediend, maar dit werd pas op 16 maart 2015 door het Zorgkantoor ontvangen. De Raad oordeelt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend. De Raad stelt vast dat het Zorgkantoor het besluit op 3 december 2014 naar het juiste adres heeft verzonden en dat de termijn voor het indienen van bezwaar op 4 december 2014 is aangevangen en op 14 januari 2015 is geëindigd. Appellante heeft niet tijdig bezwaar gemaakt, en de reden voor de termijnoverschrijding, namelijk dat het besluit bij de buren was bezorgd, wordt niet als verschoonbaar beschouwd. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

16/4975 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 24 juni 2016, 15/5696 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (Zorgkantoor)
Datum uitspraak: 22 november 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.W.J. Hijnen, advocaat, beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2017. Namens appellante zijn verschenen [naam X] en mr. J.W.J. Hijnen. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Gezer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het Zorgkantoor heeft op grond van de Regeling subsidies AWBZ aan appellante voor het jaar 2013 een persoonsgebonden budget (pgb) verleend van € 60.676,84.
1.2.
Bij besluit van 3 december 2014 (het primaire besluit) heeft het Zorgkantoor de verantwoording van het pgb over de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013 voor een bedrag van € 33.407,04 afgekeurd.
1.3.
Bij bezwaarschrift van 10 januari 2015, door het Zorgkantoor ontvangen op
16 maart 2015, heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 3 december 2014. Als reden voor het te laat indienen van het bezwaarschrift is aangegeven dat het primaire besluit bij de buren was bezorgd.
1.4.
Bij besluit van 19 november 2015 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het bezwaar tegen het besluit van 3 december 2014 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, wegens het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar primaire standpunt dat het besluit van 3 december 2014 aan [naam X] en [naam Y] toegestuurd had moeten worden. De rechtbank heeft verder overwogen dat vast staat dat het Zorgkantoor het bezwaarschrift eerst op 16 maart 2015 en dus niet voor het einde van de bezwaartermijn heeft ontvangen. Het bezwaarschrift is dus te laat ingediend. Ook het subsidiaire standpunt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, volgt de rechtbank niet.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. De in beroep aangevoerde primaire beroepsgrond wordt door appellante niet gehandhaafd. Wel handhaaft appellante de grond dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift buiten de hiervoor geldende termijn door het Zorgkantoor is ontvangen.
4.2.
Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 13 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3429), is aan de wettelijke voorwaarden voor het aanvangen van de bezwaartermijn voldaan indien niet in geschil is dat het besluit aan het adres van betrokkene is verzonden, betrokkene niet heeft betwist dat hij dat besluit heeft ontvangen en voorts geen aanleiding bestaat te betwijfelen dat het besluit daadwerkelijk op de aangegeven verzenddatum is verzonden.
4.3.
Niet in geschil is dat het Zorgkantoor het besluit van 3 december 2014 naar het juiste adres heeft gezonden. Voorts bestaat geen aanleiding te betwijfelen dat het besluit daadwerkelijk op 3 december 2014 is verzonden. Daarmee is de termijn voor het maken van bezwaar aangevangen op 4 december 2014 en geëindigd op 14 januari 2015. Door pas bezwaar te maken in een bezwaarschrift dat op 16 maart 2015 door het Zorgkantoor is ontvangen, heeft appellante de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gestelde termijn van zes weken voor het maken van bezwaar overschreden.
4.4.
Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Toepassing van artikel 6:11 van de Awb vraagt een individuele beoordeling in het concrete geval.
4.5.
Als reden voor de overschrijding van de termijn voor het maken van bezwaar heeft appellante aangegeven dat het primaire besluit was bezorgd bij haar buren. Blijkens de in beroep overgelegde verklaring heeft de buurvrouw het primaire besluit op 5 januari 2015 bij terugkomst uit Turkije onder ogen gekregen, waarna zij dit door omstandigheden niet eerder dan rond 14 maart 2015 persoonlijk aan appellante heeft overhandigd. Appellante had eerder verklaard dat de buurvrouw na terugkomst van vakantie op 5 januari 2015, de brief aan haar had overhandigd.
4.6.
Het bezwaarschrift is gedateerd op 10 januari 2015. Ook de door appellante ondertekende machtiging is gedateerd op 10 januari 2015. Deze datum komt verder als verwijzing terug in de brieven van [naam X] van 6 april 2015, 25 april 2015 en 2 juni 2015. Van de kant van appellante is bij geen van deze gelegenheden aangegeven dat 10 januari 2015 een onjuiste datum is. Pas tijdens de zitting bij de rechtbank heeft [naam X] desgevraagd verklaard dat het om een typefout gaat. De Raad gaat er van uit dat appellante van plan was op 10 januari 2015, en daarmee binnen de termijn voor het maken van bezwaar, een bezwaarschrift in te dienen. Dat dit bezwaarschrift niet eerder dan op 14 maart 2015 ter post is bezorgd dient voor risico van appellante te blijven. Gelet hierop is het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk verklaard en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en J.P.A. Boersma en S.E. Zijlstra als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2017.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) R.H. Budde

KS