Uitspraak
5 augustus 2015, 14/5366 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een geschil over de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift dat door appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. el Ahmadi, is ingediend tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. Het college had op 10 maart 2014 de aanvraag om bijzondere bijstand voor DNA-onderzoek afgewezen, omdat er geen sprake zou zijn van noodzakelijke bestaanskosten. Appellante heeft pas op 6 juni 2014 bezwaar gemaakt, wat het college niet-ontvankelijk verklaarde omdat de termijn voor het indienen van bezwaar was overschreden.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij het besluit van 10 maart 2014 nooit had ontvangen en pas na bemiddeling op 23 mei 2014 een afschrift had gekregen. De Raad overweegt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn begint op de dag na de bekendmaking van het besluit. De Raad concludeert dat het besluit op 10 maart 2014 aan appellante is verzonden en dat zij dit op enig moment heeft ontvangen. Appellante heeft niet kunnen aantonen dat zij het besluit pas later heeft ontvangen.
De Raad bevestigt dat de termijn voor het indienen van bezwaar is aangevangen op 11 maart 2014 en dat het bezwaarschrift van appellante te laat is ingediend. De Raad oordeelt dat er geen grond is voor een verschoonbare termijnoverschrijding en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.