ECLI:NL:CRVB:2017:3941

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2017
Publicatiedatum
14 november 2017
Zaaknummer
15/1135 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van motiveringsgebrek in WAO-zaak met betrekking tot arbeidsongeschiktheid en functiegeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een appellant die in beroep ging tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over zijn arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De Raad had eerder, op 3 augustus 2016, een tussenuitspraak gedaan waarin een motiveringsgebrek werd vastgesteld. Het Uwv heeft vervolgens een nadere motivering gegeven, waarbij de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) werd aangepast op de aspecten lopen en traplopen. De arbeidsdeskundige heeft de geselecteerde functies opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de functie van productiemedewerker niet meer passend is, maar dat de appellant nog wel geschikt wordt geacht voor andere functies. De mate van arbeidsongeschiktheid is opnieuw vastgesteld op 45 tot 55%. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, omdat het motiveringsgebrek was hersteld. Tevens is het Uwv veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de appellant.

Uitspraak

15/1135 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
23 december 2014, 14/3363 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 8 november 2017
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 3 augustus 2016 een tussenuitspraak (ECLI:NL:CRVB:2016:2940) gedaan.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv bij brief van 16 september 2016 de Raad bericht op welke wijze het aan de tussenuitspraak uitvoering heeft gegeven.
Bij brief van 11 oktober 2016 heeft appellant een zienswijze naar voren gebracht.
Onder toepassing van artikel 8:57, tweede lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak. Hij voegt daar het volgende aan toe.
1.2.
Bij brief van 16 september 2016 heeft het Uwv onder bijvoeging van rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 augustus 2016 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 5 september 2016 een nadere motivering van het bestreden besluit gegeven.
1.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft te kennen gegeven dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 februari 2014 aanpassing behoeft op de aspecten lopen en traplopen. Er is een nieuwe FML opgesteld, gedateerd 11 augustus 2016.
1.4.
Uitgaande van de nieuwe FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geselecteerde functies opnieuw tegen het licht gehouden en geconcludeerd dat de functie productiemedewerker (SBC-code 111071) komt te vervallen. Appellant wordt echter nog wel geschikt geacht voor de resterende in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 2 september 2014 genoemde (reserve)functies, te weten soldering technician, printmonteur conventioneel, productiemedewerker schakelaars en montagemedewerker (allemaal SBC-code 111180), wikkelaar (SBC-code 26750) en draadweefster/nadenlegster en medewerker montage (allebei SBC-code 264122). Hiervan uitgaande heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw berekend en geconcludeerd dat deze (ongewijzigd) op 45 tot 55% dient te worden bepaald.
1.5.
Tevens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, conform de opdracht in de tussenuitspraak, gemotiveerd waarom de twee functies, waarbij gebruik wordt gemaakt van een soldeerbout, passend zijn, ondanks de epilepsie van appellant. Daarbij is onder meer vermeld dat de kans op letsel beperkt is, gelet op het geringe gebruik van de soldeerbout en de veiligheidsvoorzieningen.
1.6.
Met deze rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Uwv de passendheid van de (thans) geselecteerde functies voldoende toegelicht.
1.7.
De andersluidende conclusie van appellant, zoals verwoord in de zienswijze van
11 oktober 2016, wordt niet gedeeld. Niet gebleken is dat de soldeerwerkzaamheden een groot onderdeel uitmaken van de twee functies. Dat in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen separate overwegingen zijn gewijd aan het werken aan de lopende band kan niet afdoen aan het oordeel van het Uwv. Het argument dat werken aan een lopende band moet voldoen aan Europese regelgeving is gebruikt als ondersteuning voor de stelling dat appellant de soldeerwerkzaamheden kan verrichten. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is op dat punt inmiddels een uitgebreide motivering gegeven. Verder kan niet worden ingezien waarom de in de FML opgenomen beperkingen een belemmering zouden zijn voor routinematige werkzaamheden.
1.8.
Uit de omschrijving van de functie medewerker montage (SBC-code 264122) blijkt dat deze onder beveiligde omstandigheden wordt uitgevoerd, zodat er geen sprake is van persoonlijk risico. Deze functie dient dan ook als passend te worden beschouwd.
1.9.
Het beroep van appellant op de zogenoemde aanzegjurisprudentie van de Raad treft geen doel, nu het in deze zaak geen intrekking of verlaging van een uitkering betreft. Het stond het Uwv vrij in de beroepsfase alsnog eerder geselecteerde reservefuncties aan de schatting ten grondslag te leggen.
2. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het Uwv het in de tussenuitspraak vastgestelde motiveringsgebrek heeft hersteld. Het beroep tegen het bestreden besluit zal gegrond worden verklaard en dat besluit zal worden vernietigd, maar de rechtsgevolgen zullen in stand worden gelaten, nu het motiveringsgebrek is hersteld.
3. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 990,- in beroep en op € 1.237,50 in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 2.227,50.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 3 september 2014 gegrond en vernietigt dat
besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.227,50;
- gelast dat het Uwv het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 168,- aan
appellant vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en A.I. van der Kris en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2017.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) I.G.A.H. Toma

RB