ECLI:NL:CRVB:2016:2940

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
15/1135 WAO-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de geschiktheid van appellant voor arbeidsongeschiktheidsuitkering en de motivering van het Uwv

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 3 augustus 2016, wordt de zaak behandeld van een appellant die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van het Uwv. De appellant ontving sinds 1972 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), maar het Uwv had zijn arbeidsongeschiktheid per 16 april 2014 verhoogd naar 45 tot 55%. De appellant betwistte deze verhoging en stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn beperkingen, met name op het gebied van lopen, knielen en handelingstempo, en dat de geselecteerde functies niet geschikt waren vanwege zijn epilepsie.

De Raad oordeelt dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat de appellant in staat was om op de in geding zijnde datum een kwartier achtereen of één uur per dag te lopen. De Raad wijst op de medische gegevens die in het dossier zijn opgenomen, waaronder brieven van een chirurg die de beperkingen van de appellant bevestigen. De Raad concludeert dat het bestreden besluit van het Uwv niet voldoende draagkrachtig is gemotiveerd en draagt het Uwv op om binnen zes weken het gebrek in het besluit te herstellen. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de overwegingen van de Raad hebben ondertekend.

Uitspraak

15/1135 WAO-T
Datum uitspraak: 3 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 december 2014, 14/3363 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.P.J. Franssen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Franssen. Het Uwv is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellant is per 28 juni 1972 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, welke laatstelijk berekend was naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Bij besluit van 19 maart 2014 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 16 april 2014 bepaald op 45 tot 55%. Aan dat besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts van 21 februari 2014 en van een arbeidsdeskundige van 11 maart 2014 ten grondslag.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 3 september 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 maart 2014 ongegrond verklaard. Aan dat besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 mei 2014 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 2 september 2014 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv de beperkingen van appellant, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 februari 2014, niet heeft onderschat. Met name is ook voldoende rekening gehouden met de epilepsie van appellant door in de FML beperkingen op te nemen met betrekking tot het werken op hoogte en met gevaarlijke machines. Er is voldoende gemotiveerd dat appellant in staat is de functies waarbij aan een lopende band, dan wel met een soldeerbout moet worden gewerkt, te verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant wederom aangevoerd dat het Uwv onvoldoende beperkingen heeft aangenomen met name op het gebied van lopen, knielen en handelingstempo. Ook acht appellant de twee geselecteerde functies waarbij met een soldeerbout moet worden gewerkt niet geschikt vanwege zijn epilepsie. Hetzelfde geldt voor een functie aan de lopende band.
3.2.
Het Uwv heeft gereageerd in de vorm van een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 29 juni 2015. Hierin wordt geconcludeerd dat het handmatig solderen maar een klein onderdeel van het werk is. De kans op forse lichamelijke schade is te verwaarlozen, en niet groter dan in de thuissituatie. Indien appellant valt, zal waarschijnlijk de stekker uit de bout worden getrokken. Zo nodig kunnen collega’s ingrijpen. Wat betreft het werken aan de lopende band wordt gewezen op Europese regelgeving, die de veiligheid van dergelijke apparaten moet waarborgen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In het arbeidskundig rapport van 29 juni 2015 is de geschiktheid van appellant voor functies, waarbij een soldeerbout moet worden gehanteerd, gemotiveerd met de stelling dat het risico klein is, en dat collega’s kunnen ingrijpen. Deze stellingen zijn te algemeen van aard om daaruit de geschiktheid van appellant voor deze functies te kunnen afleiden. Dit geldt tevens voor de algemene motivering dat lopende banden moeten voldoen aan Europese regelgeving. Bovendien blijft het risico bestaan, ook al is het klein. Dat appellant in de thuissituatie ook risico loopt impliceert niet dat hij daar in een werksituatie ook aan blootgesteld zou moeten worden. Daarnaast lijkt de motivering toegespitst op de functie soldering technician, terwijl solderen ook voorkomt in de functies printmonteur conventioneel en wikkelaar.
4.2.
Wat het aspect lopen betreft bevinden zich twee brieven van chirurg M.H. Booster in het dossier. Uit de brief van 3 juli 2014 blijkt dat appellant moeite heeft met meer dan 100 meter lopen. Een looptest is na 117 meter afgebroken. Uit de brief van 10 december 2014 blijkt dat er op 7 augustus 2014 behandeling heeft plaatsgevonden in de vorm van een PTA en het plaatsen van een stent iliacaal links. Op 14 augustus 2014 wordt vervolgens geconstateerd dat de behandeling fraai gelukt is zonder complicaties en dat het lopen op dat moment prima ging. Gelet op deze gegevens moet geconcludeerd worden dat het Uwv onvoldoende gemotiveerd heeft dat appellant reeds per de in geding zijnde datum 16 april 2014 in staat was een kwartier achtereen, dan wel één uur per dag te lopen, zoals is opgenomen in de rubrieken 4.18 en 4.19 van de FML.
4.3.
Op vorenstaande punten ontbeert het bestreden besluit daarom een voldoende draagkrachtige motivering.
5. Om te kunnen komen tot een definitieve beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv op te dragen de in de rechtsoverwegingen 4.1 tot en met 4.3 geformuleerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en A.I. van der Kris en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) I.G.A.H. Toma

NK