Uitspraak
OVERWEGINGEN
24 december 2014 een tussenuitspraak gewezen. De rechtbank heeft de door appellant bij het reisbureau verrichte werkzaamheden gekwalificeerd als activiteiten die een economische waarde hebben in het maatschappelijk verkeer, die appellant had moeten melden bij het Uwv. Appellant had volgens de rechtbank redelijkerwijs kunnen weten dat het verrichten van deze werkzaamheden van invloed kon zijn op zijn recht op uitkering. Appellant heeft de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden. De rechtbank is niet gebleken van dringende redenen om van herziening dan wel terugvordering af te zien. Over de hoogte van het bedrag van de terugvordering heeft de rechtbank overwogen dat het dossier geen berekening bevat van de inkomsten die appellant wordt geacht te hebben gehad en er onvoldoende aanknopingspunten zijn om bij de berekening van de inkomsten uit te gaan van de door het Uwv gehanteerde 40 uur per week. Het Uwv is in staat gesteld dit gebrek te herstellen, waarbij de berekening van het bedrag van de terugvordering en met name de berekening van de inkomsten van appellant met de daarbij gehanteerde uitgangspunten inzichtelijk moet worden gemaakt.
WIA-uitkering heeft het Uwv geen rekening gehouden met de inkomsten die daaruit voortvloeien, zodat aan appellant over de voornoemde periode volgens het Uwv onverschuldigd uitkering is betaald. Het van appellant terug te vorderen bedrag heeft het Uwv vastgesteld op € 3.823,52 bruto. Het bezwaar van appellant tegen de herziening en de terugvordering van de WIA-uitkering over de voornoemde periode is door het Uwv ongegrond verklaard. Appellant heeft gronden tegen dit besluit aangevoerd. De Raad zal dit besluit met toepassing van de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht mede in de beoordeling betrekken.
27 maart 2013, blijkt dat hij op het reisbureau helpt met vertalen, klanten te woord staat, informatie geeft en diverse andere werkzaamheden verricht, wat betekent dat hij een bijdrage levert aan de bedrijfsvoering van het reisbureau. Appellant heeft bovendien ter zitting verklaard vooral eerste generatie Turken te helpen bij het boeken van een vlucht naar Turkije en dat het deze mensen vertrouwen geeft als zij de naam van appellant horen en door hem worden geadviseerd. Dit gezien zijn jarenlange ervaring in de reisbranche. Appellant heeft een eigen visitekaartje waarop zijn foto staat afgebeeld, met daaronder een tekst in het Turks, door de tolk van appellant ter zitting vertaald als: “20 jaar ervaring, de zomerregistraties zijn gestart, dienstverlening met hoogwaardige kwaliteit, de goedkoopste prijs is bij [bedrijf] . Uit de voornoemde verklaring van appellant en zijn visitekaartje wordt afgeleid dat zijn aanwezigheid op het reisbureau en zijn contact met klanten een klantenbindende factor was. Aan de werkzaamheden die appellant heeft verricht op het reisbureau kan gezien al het voorgaande een economische waarde in het maatschappelijk verkeer worden verbonden. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van het tegendeel.
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 20 januari 2016 ongegrond.
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2017.