ECLI:NL:CRVB:2017:3816

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 november 2017
Publicatiedatum
2 november 2017
Zaaknummer
16-6762 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de verlaging van de WW-uitkering wegens onvoldoende sollicitatieactiviteiten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om zijn WW-uitkering met 25% te verlagen gedurende vier maanden. De verlaging is opgelegd omdat appellant niet aan zijn sollicitatieplicht had voldaan. Appellant had de verplichting om elke vier weken vier sollicitaties te verrichten, maar in de periode van 17 juli 2015 tot en met 8 oktober 2015 heeft hij slechts acht sollicitaties verricht. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uwv, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij niet goed geïnformeerd was over de controleperiode en dat hij op basis van een bericht van het Uwv mocht vertrouwen dat hij alsnog aan zijn sollicitatieplicht kon voldoen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellant niet aan zijn sollicitatieplicht heeft voldaan en dat het Uwv terecht de maatregel heeft opgelegd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen grond is voor het matigen van de opgelegde maatregel. De uitspraak is gedaan op 1 november 2017.

Uitspraak

16/6762 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
22 september 2016, 16/1730 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 1 november 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.M. van Til, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2017. Namens appellant zijn
mr. J. Jurriëns en mr. M.A. van Oyen, beiden advocaat, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 12 februari 2014 heeft het Uwv appellant met ingang van 23 januari 2014 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidwet (WW). In dit besluit is vermeld dat appellant minstens vier keer per vier weken moet solliciteren en dat het Uwv dit regelmatig controleert.
1.2.
Bij besluit van 3 november 2015 heeft het Uwv de WW-uitkering bij wijze van maatregel met ingang van 19 oktober 2015 verlaagd met 25% gedurende vier maanden op de grond dat hij in de periode van 17 juli 2015 tot en met 8 oktober 2015 onvoldoende heeft gesolliciteerd. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 17 februari 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 3 november 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat niet in geschil is dat appellant een sollicitatieplicht heeft van vier sollicitaties per vier weken. Appellant heeft in de periode van 17 juli 2015 tot en met 8 oktober 2015 acht sollicitaties verricht in plaats van dertien (lees: twaalf). Appellant heeft niet aangetoond dat hij wel voldoende sollicitaties heeft verricht. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit een telefoonnotitie van 23 oktober 2015 van het Uwv niet dat appellant sollicitaties van latere datum dan 8 oktober 2015 mocht aanleveren, zoals appellant heeft gesteld. Dit strookt ook niet met de bedoeling van de sollicitatieplicht. Er is geen grond om verminderde verwijtbaarheid aan te nemen, aldus de rechtbank.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij bij bericht van 23 oktober 2015 van het Uwv had vernomen dat hij te weinig sollicitaties in zijn werkmap had staan en dat hij een periode van zeven dagen kreeg om de sollicitaties aan te vullen. Appellant heeft binnen de gestelde termijn aan dit bericht voldaan door op 26 oktober 2015 alsnog vier sollicitaties te versturen en in de werkmap te plaatsen. Volgens appellant heeft hij hiermee aan zijn sollicitatieplicht voldaan. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat het Uwv een willekeurige, voor appellant ongunstige, periode heeft gehanteerd ter controle van de sollicitatieplicht. Door appellant niet vooraf te informeren over de duur en de begin- en einddatum van de te controleren periode heeft het Uwv het rechtzekerheidsbeginsel geschonden. Tot slot heeft appellant een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Volgens appellant mocht hij er op basis van het bericht van 23 oktober 2015 van het Uwv op vertrouwen dat hij alsnog in de gelegenheid werd gesteld om aan zijn sollicitatieplicht te voldoen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW voorkomt de werknemer dat hij werkloos is of blijft, doordat hij in onvoldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen. Ter uitvoering van dit voorschrift hanteert het Uwv een beleid, dat is neergelegd in het Besluit sollicitatieplicht werknemers WW en IOW 2012. In de bijlage bij dit besluit is opgenomen dat de werkzoekende in beginsel elke vier weken vier keer dient te solliciteren.
4.2.
Uit artikel 27, derde lid, van de WW vloeit voort dat indien de werknemer de sollicitatieverplichting uit artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW niet of niet behoorlijk is nagekomen, de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd.
4.3.
Op grond van artikel 27, zesde lid, van de WW wordt een maatregel afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de werknemer de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het derde lid wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
4.4.
Uit de artikelen 2, eerste lid, aanhef en onder c, en 6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten (Stb, 2007, 304) en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Beleidsregel maatregelen Uwv volgt dat de hoogte en de duur van een maatregel wegens overtreding van de in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW omschreven verplichting wordt vastgesteld op 25 procent van het uitkeringsbedrag, met een mogelijkheid van afwijking tot ten minste 15 procent of ten hoogste 100 procent, gedurende ten minste vier maanden.
4.5.
Ter beoordeling ligt voor of het Uwv terecht de WW-uitkering van appellant bij wijze van maatregel heeft verlaagd met 25% gedurende vier maanden op de grond dat appellant in de periode van 17 juli 2015 tot en met 8 oktober 2015 onvoldoende sollicitatieactiviteiten in het kader van de WW heeft verricht.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant elke vier weken vier sollicitaties diende te verrichten. In de periode van 17 juli 2015 tot en met 8 oktober 2015, zijnde twaalf weken, heeft appellant acht sollicitaties verricht. Dit leidt tot het oordeel dat appellant in deze periode niet heeft voldaan aan de plicht om elke vier weken vier sollicitaties te verrichten.
4.7.
Het standpunt van appellant dat het Uwv een willekeurige periode heeft genomen om te controleren of appellant aan zijn sollicitatieplicht heeft gedaan, wordt niet gevolgd. Het is de taak van het Uwv om te controleren of een verzekerde zijn sollicitatieplicht heeft nageleefd. Aan deze controletaak is inherent dat er een bepaalde periode wordt genomen waarover wordt gecontroleerd. In vaste rechtspraak (uitspraak van 16 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3274) heeft de Raad de opvatting van het Uwv onderschreven dat hij zijn controle op het voldoen aan de sollicitatieplicht van WW-gerechtigden steekproefsgewijs mag uitvoeren en daarbij de periode bepaalt waarover de WW-gerechtigde een overzicht van zijn sollicitatieactiviteiten verstrekt. Zoals in 1.1 vermeld heeft het Uwv in het besluit van
12 februari 2014 bepaald dat appellant minstens vier keer per vier weken moet solliciteren. Zoals het Uwv in het verweerschrift van 29 november 2016 onweersproken heeft gesteld zijn de sollicitatieperiodes vastgesteld en terug te vinden in de werkmap. Langs deze weg had appellant kunnen weten hoe zijn sollicitatieperiodes precies liepen. Gesteld noch gebleken is dat het Uwv hierover in de werkmap van appellant onjuiste informatie heeft verschaft. Van willekeur is dan ook niet gebleken.
4.8.
Appellant heeft zich beroepen op het vertrouwensbeginsel door te stellen dat het Uwv hem bij bericht van 23 oktober 2015 nog zeven dagen de tijd had gegeven om alsnog twaalf sollicitatieactiviteiten te uploaden in de werkmap. Het Uwv heeft in hoger beroep een kopie overgelegd van het bericht van 23 oktober 2015 van een adviseur werk van het Uwv, dat in de werkmap van appellant was geplaatst. Hierin is onder meer het volgende aan appellant meegedeeld:
“Wij hebben over de periode van 17 juli 2015 tot en met 8 oktober 2015 onvoldoende sollicitatieactiviteiten van u ontvangen. (...). U heeft 7 dagen de tijd om over deze periode alsnog 12 sollicitatieactiviteiten te uploaden via www.werk.nl in de werkmap.”
Uit de bewoordingen van het bericht van 23 oktober 2015 blijkt duidelijk dat appellant alsnog in de gelegenheid werd gesteld om sollicitaties te melden die hij had verricht in een reeds verstreken periode. Verwezen wordt naar “deze periode”, waarmee geen andere periode bedoeld kan zijn dan de daarvóór genoemde periode van 17 juli 2015 tot en met 8 oktober 2015. Appellant kon op basis van het bericht van 23 oktober 2015 dan ook niet de gerechtvaardigde verwachting hebben dat hij sollicitaties van een latere periode mocht aanleveren. Hieruit volgt dat het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
4.9.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.8 volgt dat appellant in de periode van 17 juli 2015 tot en met 8 oktober 2015 niet aan zijn sollicitatieplicht heeft voldaan. Appellant valt hiervan een verwijt te maken. In wat appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat het Uwv de hoogte van de maatregel had moeten matigen omdat het niet nakomen van de verplichting appellant niet of in mindere mate kan worden verweten. Gelet hierop heeft het Uwv terecht met ingang van 19 oktober 2015 een maatregel opgelegd van een verlaging van 25% van de uitkering gedurende vier maanden.
5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en A.I. van der Kris en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2017.
(getekend) H.G. Rottier
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

AB