ECLI:NL:CRVB:2015:3274
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake werkloosheidsuitkering en sollicitatieplicht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de werkloosheidsuitkering van een werknemer die tot 1 augustus 2011 werkzaam was bij Stichting A. Het UWV had de werknemer met ingang van 1 augustus 2011 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), waarbij van hem werd verwacht dat hij gemiddeld ten minste één keer per week solliciteert. Appellante, Stichting A, heeft het UWV verzocht om een maatregel op te leggen wegens onvoldoende sollicitaties in de maanden oktober 2011, december 2011, februari 2012 en maart 2012. Het UWV heeft echter geen aanleiding gezien om een maatregel op te leggen en heeft het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen procesbelang zou zijn. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, stellende dat zij wel degelijk procesbelang heeft en dat het UWV ten onrechte geen maatregel heeft opgelegd. De Raad heeft overwogen dat het UWV bij de beoordeling van de melding van appellante rekening moet houden met de actualiteit van de sollicitatieactiviteiten van de werknemer. De Raad heeft vastgesteld dat de door de werknemer verstrekte informatie over sollicitaties in de maanden augustus, september en oktober 2012 voldoende was en dat het UWV terecht voorbij is gegaan aan het verzoek van appellante om een maatregel op te leggen voor de eerdere maanden.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 980,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.