Uitspraak
OVERWEGINGEN
16 uur per week. Na arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv vastgesteld dat werknemer met ingang van 27 oktober 2011 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Deze uitkering heeft het Uwv bij besluit van 16 augustus 2013 met ingang van 27 oktober 2013 omgezet in een
WGA-loonaanvullingsuitkering.
5 juni 2014 heeft het Uwv werknemer en appellante in kennis gesteld van de beslissing dat de hoogte van de uitkering van werknemer niet wijzigt. Tevens is vastgesteld dat werknemer per 4 juni 2014 meer arbeidsgeschikt is en dat per 4 juni 2016 een zogenaamde inkomenseis gaat gelden.
2 mei 2014 had geconcludeerd dat de medische situatie naar verwachting niet wezenlijk zal verbeteren, in zijn rapport van 13 mei 2014 na het ontvangen van de informatie van de huisarts tot de conclusie is gekomen dat de medische situatie van werknemer nog zal verbeteren en zijn arbeidsmogelijkheden zullen toenemen. Appellante acht dit onvoldoende gemotiveerd. Tot slot is te kennen gegeven dat het Uwv met ingang van 1 juni 2016 aan werknemer een IVA-uitkering heeft toegekend omdat met ingang van die datum sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Van deze situatie was volgens appellante gelet op de medische situatie van werknemer al sprake ten tijde van de datum in geding, 4 juni 2014, mede omdat de diagnose sarcoïdose de duurzaamheid van de bij werknemer bestaande beperkingen aannemelijk maakt. Met ingang van 4 juni 2014 moet aan werknemer een
IVA-uitkering worden toegekend.
27 augustus 2013 en 28 augustus 2015 aan dat de ernstige vermoeidheidsklachten van werknemer verklaard kunnen worden door sarcoïdose. Dit wordt bevestigd door medisch adviseur Krijt in zijn rapporten van 8 september 2014 en 27 maart 2015. De fysiotherapeut constateert ondanks behandeling toenemende vermoeidheid. De Raad concludeert hieruit dat er een geobjectiveerde oorzaak voor de vermoeidheidsklachten bestaat. Gelet op deze informatie van de behandelaars van werknemer, bezien in het licht van de voorgeschiedenis met vermoeidheidsklachten vanaf 2009 alsmede het feit dat voor werknemer in 2016 weer een urenbeperking tot 4 uur per dag in de FML is opgenomen, staat voor de Raad voldoende vast dat een urenbeperking tot 6 uur per dag op de datum in geding, niet volstaat. Het standpunt van de verzekeringsartsen dat een urenbeperking tot 6 uur per dag gelet op het dagverhaal van werknemer en het ontbreken van ontstekingsactiviteit van de sarcoÏdose, voldoende is, wordt niet gevolgd. Uit het dagverhaal van werknemer blijkt dat hij na elke activiteit rust en dat hij twee keer per dag een half uur op bed ligt om te ontspannen en uit te rusten. Bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft werknemer verteld dat hij een groot deel van de middag op de bank doorbrengt, waarbij hij in slaap kan vallen. Dit komt voorts overeen met het dagverhaal van 2016. De longarts van appellant heeft gesteld dat er geen relatie is tussen het radiologische stadium van de ziekte en de ernst van de moeheidsklachten. Zelfs als geen sprake is van ontstekingsactiviteit, kunnen moeheidsklachten het gevolg zijn van sarcoïdose.
(2 x € 495,-), in totaal € 2.475,-.
BESLISSING
R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2017.