ECLI:NL:CRVB:2017:3659

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2017
Publicatiedatum
24 oktober 2017
Zaaknummer
17/639 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank Midden-Nederland inzake bijzondere bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin hun beroep tegen de afwijzing van hun aanvraag voor bijzondere bijstand niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat appellanten de termijn voor het indienen van hun beroepsgronden hadden overschreden en dat deze overschrijding niet verschoonbaar was. Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat het appelverbod doorbroken moet worden vanwege een evidente schending van de goede procesorde en fundamentele rechtsbeginselen. Ze stelden dat een technische fout bij de digitale indiening van hun beroepsgronden hen had belet om tijdig te reageren.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellanten beoordeeld en vastgesteld dat de rechtbank niet onterecht had geoordeeld over de niet-ontvankelijkheid van het beroep. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van een evidente schending van de goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen. De Raad heeft zich onbevoegd verklaard om het hoger beroep te beoordelen, omdat de aangevallen uitspraak niet vatbaar was voor hoger beroep volgens de geldende wetgeving. De Raad heeft ook aangegeven dat de appellanten voldoende gelegenheid hebben gehad om hun standpunten naar voren te brengen, zowel schriftelijk als mondeling.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 24 oktober 2017, waarbij de Raad zich onbevoegd verklaarde en geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken.

Uitspraak

17/639 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
30 november 2016, 14/5792-V (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Lelystad (college)
Datum uitspraak: 24 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. drs. M.J.G. Schroeder, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2017. Voor appellanten is
mr. drs. Schroeder verschenen. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvangen bijstand op grond van de Wet werk en bijstand. Bij afzonderlijke besluiten van 27 december 2013 heeft het college de aanvraag van appellanten om bijzondere bijstand voor de kosten van eerste maand huur en inrichtingskosten afgewezen. Bij besluit van 18 augustus 2014 heeft het college het bezwaar tegen de besluiten van
27 december 2013 ongegrond verklaard.
1.2.
Appellanten hebben op 22 september 2014 beroep op nadere gronden ingesteld. Bij brief van 25 september 2014 heeft de rechtbank appellanten verzocht de gronden van het beroep mee te delen binnen vier weken na de datum van de verzending van de brief. Daarbij is vermeld dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard, als het verzuim niet binnen de gestelde termijn is hersteld. Deze termijn liep af op 23 oktober 2014. De gemachtigde van appellanten heeft op 24 oktober 2014 om 00.02 uur de gronden van het beroep digitaal aan de rechtbank gezonden. Bij brief van 17 november 2014 heeft het college een verweerschrift ingediend. Bij brief van 9 maart 2015 heeft de rechtbank appellanten in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken te laten weten waarom de beroepsgronden na afloop van de termijn zijn ingediend. Bij brief van 23 maart 2015 heeft de gemachtigde gereageerd.
1.3.
Bij uitspraak van 13 augustus 2015 heeft de rechtbank het beroep van appellanten met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare overschrijding van de termijn voor het indienen van de beroepsgronden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellanten tegen deze uitspraak gedane verzet met toepassing van artikel 8:55 van de Awb ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat het appelverbod doorbroken moet worden, omdat sprake is van een evidente schending van de eisen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat geen sprake is geweest van een eerlijk proces.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De aangevallen uitspraak is een uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Awb. Op grond van artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb kan tegen een dergelijke uitspraak geen hoger beroep worden ingesteld.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak kan voor doorbreking van een wettelijk appelverbod aanleiding zijn indien sprake is van evidente schending van eisen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk en onafhankelijk proces geen sprake is.
4.3.
Appellanten hebben met het oog op de door hen voorgestane doorbreking van het in 4.1 genoemde appelverbod in het onderhavige geval het volgende aangevoerd. Enkele minuten voor 00.00 uur op 23 oktober heeft de gemachtigde geprobeerd de gronden van beroep door middel van een digitaal formulier in te dienen. De overdracht mislukte waarna een foutmelding verscheen. Dit is een technische fout bij de digitale overdracht van gegevens aan de rechtbank die niet voor risico van appellanten moet komen, omdat het een fout betreft binnen het systeem van de rechtbank. De griffie was hierdoor onbereikbaar op het moment dat nog geen sprake was van termijnoverschrijding. Door middels de foutmelding haar excuses te maken heeft de rechtbank de schijn gewekt op de hoogte te zijn van de gang van zaken. Ook is de rechtbank tekort geschoten in de archivering, door de logingegevens al na vier weken te verwijderen en daarmee appellanten het bewijs te ontnemen. De rechtbank heeft de gronden van verzet onvoldoende besproken. Verder heeft de rechtbank niet direct na 23 oktober 2014 uitspraak gedaan, maar is de niet-ontvankelijkverklaring uitgesproken elf maanden na de datum van het instellen van het beroep. Door de beroepsprocedure te laten doorlopen aanvaardde de rechtbank dat het college een verweerschrift moest opstellen. De beantwoording van de vraag naar de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding is in dit geval niet zodanig kennelijk dat een vereenvoudigde behandeling was aangewezen. In zoverre is de toegang tot de rechter in geding.
4.4.
Het karakter van de procedure die is neergelegd in artikel 8:54 van de Awb brengt mee dat slechts in evidente gevallen van de aldaar gegeven bevoegdheid gebruik wordt gemaakt. Dat de rechtbank in het onderhavige geval van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, lag, gelet op de aan de orde zijnde rechtsvraag en de daarop betrekking hebbende feiten, mogelijk minder in de rede. Dat brengt evenwel nog niet mee dat de rechtbank, aldus beslissend, evident fundamentele rechtsbeginselen, dan wel de goede procesorde heeft geschonden. Daarbij wordt erop gewezen dat appellanten hun standpunt ten aanzien van de ontvankelijkheid zowel schriftelijk als mondeling uiteen hebben kunnen zetten. In dit verband wordt van belang geacht dat appellanten, afgezien van de inhoudelijke bezwaren tegen het oordeel van de rechtbank, niet te kennen hebben gegeven op welke wijze sprake zou zijn geweest van een schending in de hiervoor bedoelde zin. Van een dergelijke schending is ook overigens niet gebleken. Voor zover appellanten hebben aangevoerd dat de beoordeling door de rechtbank inhoudelijk onjuist is, wordt verwezen naar vaste rechtspraak, uitspraak van
3 juni 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI6874, waarin is geoordeeld dat een eventuele onjuiste inhoudelijke beoordeling door de rechtbank van het aan de aangevallen uitspraak ten grondslag liggende geschil op zichzelf geen grond kan vormen voor een doorbreking van het appelverbod. In wat appellanten hebben aangevoerd wordt daarom geen grond gezien voor het oordeel dat doorbreking van het appelverbod in dit geval gerechtvaardigd is.
4.5.
Gelet op 4.1 en 4.4 dient de Raad zich onbevoegd te verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en P.W. van Straalen en
M. Schoneveld als leden, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2017.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) A.M. Pasmans

HD