In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant had bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), maar het college van burgemeester en wethouders van Doesburg heeft de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken. De reden hiervoor was dat appellant niet had gemeld dat hij als bestuurder en mede-eigenaar stond ingeschreven in het Poolse handelsregister, en dat hij in die periode op geld waardeerbare werkzaamheden had verricht. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden door deze informatie niet te delen, wat leidde tot de intrekking van zijn bijstand. De Raad heeft echter ook geoordeeld dat het college niet bevoegd was om de bijstand over de periode van 1 juni 2011 tot 25 oktober 2012 in te trekken, omdat er onvoldoende bewijs was dat appellant in die periode daadwerkelijk inkomsten had verworven. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd, en het college is veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de appellant.