ECLI:NL:CRVB:2017:202

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2017
Publicatiedatum
20 januari 2017
Zaaknummer
16/1538 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vergoeding voor auto-aanschaf op basis van niet-causale klachten

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1944, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, waarin haar aanvraag voor een vergoeding voor de aanschaf van een auto met automatische transmissie en een hoge instap werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellante niet volledig beperkt was in het gebruik van het openbaar vervoer. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat appellante, ondanks haar psychische klachten, niet in aanmerking komt voor de gevraagde vergoeding. De Raad oordeelde dat er geen medische noodzaak was voor de aanpassingen aan de auto, aangezien de klachten van appellante niet als causaal konden worden beschouwd voor het gebruik van het openbaar vervoer.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat voor het toekennen van een vergoeding op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) een absolute verhindering om gebruik te maken van het openbaar vervoer vereist is. De medische adviezen van de geneeskundig adviseurs G.L.G. Kho en A.J. Maas gaven aan dat appellante in staat was om gebruik te maken van een taxi en dat er geen onmogelijkheid bestond om met het openbaar vervoer te reizen. De Raad concludeerde dat de gevraagde aanpassingen aan de auto verband hielden met niet-causale lichamelijke klachten, waardoor de afwijzing van de aanvraag terecht was.

Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan op 19 januari 2017 door rechter C.H. Bangma, in aanwezigheid van griffier L.V. van Donk.

Uitspraak

16/1538 WUV
Datum uitspraak: 19 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 februari 2016, kenmerk BZ01941783 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2016. Appellante is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Pieterse.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1944, is gelijkgesteld met de vervolgde in de zin van de Wuv. Verweerder heeft aanvaard dat de bij appellante aanwezige psychische klachten (inclusief psychosomatische longklachten/hyperventilatie en spanningshoofdpijn) in overwegende mate door of in verband met de vervolging van haar moeder zijn ontstaan of verergerd. Aan appellante zijn verschillende voorzieningen toegekend.
1.2.
In maart 1999 heeft appellante een aanvraag ingediend om toekenning van een vergoeding van de kosten verbonden aan de aanschaf van een auto. Verweerder heeft die aanvraag afgewezen bij besluit van 14 december 1999 op de grond dat bij appellante geen sprake is van een totale beperking om met het openbaar vervoer te reizen.
1.3.
Appellante heeft in augustus 2015 verzocht om een vergoeding voor de aanschaf van een auto met automatische transmissie en een hoge instap. In dat verband heeft appellante aangegeven dat zij door een verslechterde gezondheid afhankelijk is van een auto en dat het voor haar niet mogelijk is om van het openbaar vervoer gebruik te maken. Verweerder heeft bij besluit 19 november 2015, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, deze aanvraag afgewezen. Overwogen is dat appellante niet in aanmerking komt voor een voorziening voor de aanschaf van een auto omdat zij niet beperkt is in het gebruik van het openbaar vervoer en de taxi. Verweerder acht de aanpassingen aan de auto niet medisch noodzakelijk.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Voor het toekennen van een voorziening voor de aanschaf van een auto hanteert verweerder in het kader van artikel 20 van de Wuv het vereiste dat er sprake moet zijn van een absolute verhindering ten gevolge van causale aandoeningen om van het openbaar vervoer (trein, tram, bus en metro) en van de taxi gebruik te kunnen maken. Om in het kader van artikel 21 van de WUV in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in die kosten geldt de eis dat de causale aandoeningen het gebruik van het openbaar vervoer bemoeilijken en daarnaast dat het gebruik van openbaar vervoer en taxi niet mogelijk is op grond van
niet-causale aandoeningen. Dit beleid is in overeenstemming met een redelijke uitleg en toepassing van de artikelen 20 en 21 van de WUV en mag, gelet op het inmiddels algemeen gebruikelijke karakter van de hier gevraagde voorziening, strikt worden uitgelegd (uitspraak van 11 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4173).
Een separate vergoeding voor aanpassingen aan de auto kan worden verleend als er geen medische noodzaak voor de aanschaf van de auto is, maar uitsluitend een medische noodzaak voor de desbetreffende aanpassingen op grond van causale aandoeningen.
2.2.
Het in het bestreden besluit ingenomen standpunt is in eerste instantie gebaseerd op het medisch advies van de geneeskundig adviseur G.L.G. Kho, arts. Dat advies is tot stand gekomen op basis van het door deze adviseur bij appellante verricht medisch onderzoek. Daarbij is ook betrokken de al aanwezige medische informatie en recente informatie van de huisarts, de longarts en de orthopedisch chirurg. Het bezwaar is ter advisering voorgelegd aan de geneeskundig adviseur, A.J. Maas, arts. Deze arts heeft de bevindingen van Kho onderschreven.
2.3.1.
Op grond van de aanwezige medische gegevens is ook voor de Raad niet gebleken dat bij appellante sprake is van een absolute verhindering om gebruik te maken van het openbaar vervoer en de taxi. Uit de onder 2.2 genoemde medische adviezen komt naar voren dat bij appellante in ieder geval geen onmogelijkheid bestaat om van een taxi gebruik te maken. Zij is bovendien in staat om met iemand mee te rijden. Dat appellante het niet handig vindt met een taxi te reizen omdat ze weg wil kunnen als ze daaraan behoefte heeft, vormt op zich geen beperking om van een taxi gebruik te maken. Dit betekent dat verweerder terecht tot de conclusie is gekomen dat in het geval van appellante geen sprake is van een als causaal te beschouwen absolute verhindering tot gebruik van een taxi, zodat appellante niet in aanmerking komt voor een vergoeding voor de aanschaf van een auto. Het ontbreken van een onmogelijkheid van appellante om vanwege haar niet-causale klachten van het openbaar vervoer en taxi gebruik te maken brengt mee dat aan appellante terecht een tegemoetkoming is onthouden.
2.3.2.
De gevraagde aanpassingen van de auto houden verband met de niet-causale lichamelijke klachten van appellante. De in- en uitstap wordt bemoeilijkt door rug-, heup- en knieklachten. Het schakelen is moeilijk door schouderklachten rechts en het intrappen van de koppeling is moeilijk door knieklachten links. Verweerder heeft dan ook terecht de gevraagde aanpassingen aan de auto niet voor vergoeding in aanmerking gebracht
.
2.4.
Het voorgaande brengt mee dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2017.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) L.V. van Donk

HD