ECLI:NL:CRVB:2017:3302
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A.B.J. van der Ham
- W.F. Claessens
- C.W.J. Schoor
- Rechtspraak.nl
Schending van de inlichtingenverplichting en beslagvrije voet in het kader van de Wet werk en bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die sinds 1986 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had zijn bijstand zien intrekken en terugvorderingen ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Dit was het gevolg van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, waarbij bleek dat de appellant onroerende zaken in Turkije bezat, maar deze niet had gemeld aan het college. De Raad oordeelde dat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen openheid van zaken te geven over zijn vermogen.
De Raad bevestigde dat het college bevoegd was om de bijstand terug te vorderen en dat de beslagvrije voet op nihil kon worden gesteld, omdat de appellant geen informatie had verstrekt over zijn inkomsten en vermogen. De appellant had aangevoerd dat hij zijn onroerende zaken had verkocht en dat zijn broers de feitelijke eigenaars waren, maar de Raad oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd om deze stelling te onderbouwen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de appellant niet had aangetoond dat hij niet over de onroerende zaken kon beschikken.
De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenverplichting voor bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet nakomen daarvan. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van de appellant af, waardoor de terugvordering van de bijstandsverlening en de invordering van het AOW-pensioen door het college rechtmatig werden geacht.