ECLI:NL:CRVB:2014:452
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens overschrijding van de vermogensgrens en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 1986 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van onroerende zaken in Turkije. Dit leidde tot de conclusie dat hij beschikte over vermogen dat de voor hem geldende vermogensgrens overschreed. De zaak kwam aan het licht na een melding van het Uitkeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarna een onderzoek door de sociale recherche volgde. De bevindingen toonden aan dat appellant onroerend goed bezat dat aanzienlijk meer waard was dan de vermogensgrens. Appellant heeft geprobeerd aan te tonen dat hij deze onroerende zaken had verkocht, maar kon dit niet overtuigend onderbouwen, onder andere omdat hij geen vertaling van relevante documenten heeft overgelegd. De rechtbank had eerder de intrekking van de bijstand over een bepaalde periode vernietigd, maar de Centrale Raad bevestigt nu de intrekking en terugvordering van de bijstand over de gehele periode, omdat appellant niet heeft aangetoond dat hij niet beschikte over vermogen boven de vermogensgrens. De Raad concludeert dat het college bevoegd was tot intrekking en terugvordering, en dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden.