ECLI:NL:CRVB:2017:3238
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A.B.J. van der Ham
- E.C.R. Schut
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet-gemelde activiteiten en boetevaststelling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die zich uitsprak over de intrekking van haar bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante ontving sinds 14 november 2012 bijstand, maar het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft haar bijstand per 30 september 2013 ingetrokken. Dit besluit volgde op een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, waarbij bleek dat appellante sinds 1 januari 1998 een bedrijf had zonder dit te melden. Het college vorderde een bedrag van € 8.451,99 terug en legde een boete op van € 8.460,-. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste besluit ongegrond, maar het beroep tegen het tweede besluit gegrond, waardoor de boete werd verlaagd naar € 6.340,-. Appellante ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college terecht de bijstand heeft ingetrokken, omdat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat zij een bedrijf had en inkomsten genereerde. De Raad bevestigt dat de intrekking van de bijstand over de periode van 30 september 2013 tot 4 juli 2014 terecht is, en dat de boete op basis van normale verwijtbaarheid moet worden vastgesteld. De Raad herroept de eerdere boetebeslissing en stelt de boete vast op € 1.183,82, rekening houdend met de draagkracht van appellante. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 990,-.