ECLI:NL:CRVB:2017:3226
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van persoonsgebonden budget (pgb) wegens niet-naleving van verplichtingen
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) dat was verleend aan [betrokkene] voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Het Zorgkantoor had aan [betrokkene] een pgb van € 15.486,35 verleend voor de periode van 31 januari 2013 tot en met 9 oktober 2013. Na het overlijden van [betrokkene] op 19 maart 2015, heeft het Zorgkantoor vastgesteld dat er geen zorg was geleverd en dat het pgb niet correct was verantwoord. Dit leidde tot een terugvordering van een bedrag van € 14.975,93. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van de erven van [betrokkene] tegen dit besluit ongegrond.
In hoger beroep hebben de erven van [betrokkene] aangevoerd dat het Zorgkantoor een andere belangenafweging had moeten maken, omdat de dochter van [betrokkene], [K], misbruik had gemaakt van de situatie. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de rechtbank de beroepsgronden afdoende had besproken en dat de belangenafweging van het Zorgkantoor niet onjuist was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de omstandigheden rondom de pgb-aanvraag en de rol van [K] niet leidden tot een andere conclusie. De Raad benadrukte dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb lager vast te stellen en dat de belangen van het Zorgkantoor zwaarder wogen dan die van de erven.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter J. Brand en de leden A.J. Schaap en J.P.A. Boersma aanwezig waren. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 20 september 2017.