Uitspraak
27 februari 2014, 13/570 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
1 februari 2017 een rapport uitgebracht.
mr. D. de Jong.
OVERWEGINGEN
1 februari 2015 – 24 maanden na de maand waarin de herbeoordeling heeft plaatsgevonden – 37,39% zal worden. Vanaf dat moment zal ook een inkomenseis gelden van € 909,07.
1 februari 2013 moet worden beoordeeld, terwijl volgens appellant in dat kader de gehele periode van 1 februari 2013 tot en met 1 februari 2015 moet worden beoordeeld.
WGA-vervolguitkering met ingang van 1 april 2015 – twee maanden na de wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid – is gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. De inkomenseis is met ingang van 1 april 2015 gesteld op € 759,47. Dit is neergelegd in een besluit van 16 april 2015 (bestreden besluit 2). Het Uwv heeft dit besluit en de onderliggende rapporten overgelegd.
1 februari 2013 tot en met 1 februari 2015 worden beoordeeld. Met bestreden besluit 2 heeft het Uwv blijk gegeven van een gewijzigd standpunt ten aanzien van het laatste gedeelte van deze periode, lopend van 25 januari 2015 tot 1 februari 2015. Bestreden besluit 2 wijzigt zo bestreden besluit 1. Bestreden besluit 2 wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, daarom mede in de beoordeling betrokken. Met dit besluit is vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vanaf 25 januari 2015 is gewijzigd in 48,16% en dat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55% de hoogte van diens WGA-vervolguitkering vanaf 1 april 2015 35% van het minimumloon bedraagt. De voor bestreden besluit 2 te beoordelen periode loopt daarom van 25 januari 2015 tot en met
1 april 2015. Nu appellant heeft gesteld volledig (en duurzaam) arbeidsongeschikt te zijn is met dit besluit niet volledig tegemoet gekomen aan de bezwaren van appellant.
25 januari 2015 heeft verlaten, moet worden geconcludeerd dat de rechtbank reeds om die reden de rechtsgevolgen van bestreden besluit 1 ten onrechte in stand heeft gelaten voor zover het gaat om de periode van 25 januari 2015 tot 1 februari 2015.
25 januari 2015 verslechterd. Hiermee moet ook rekening worden gehouden. Gelet hierop kan de FML van 7 september 2013 niet van toepassing worden geacht voor zover het gaat om de periode van 25 januari 2015 tot en met 1 februari 2015. Voor deze periode wordt uitgegaan van de FML van 11 maart 2015, die ten grondslag heeft gelegen aan bestreden besluit 2 en waarop is vermeld dat deze geldig is vanaf 25 januari 2015. De stukken bevatten geen indicatie dat met deze FML de extra beperkingen van appellant als gevolg van zijn rugklachten niet juist zijn gewaardeerd.
1 februari 2013 tot 25 januari 2015 en van de FML van 11 maart 2015 voor de periode van
25 januari 2015 tot en met 1 april 2015 gaan de aan appellant voor de eerste periode voorgehouden functies van productiemedewerker (SBC-code 111180), boekhouder (SBC‑code 315040) en administratief medewerker (SBC-code 315090) en voor de tweede periode voorgehouden functies van wikkelaar (SBC-code 267050), machinebediende (SBC‑code 271093) en administratief medewerker (SBC-code 315090), de beperkingen van appellant niet te boven. Deze functies zijn dan ook in medisch opzicht passend. Hiervan uitgaande was appellant in de periode van 1 februari 2013 tot 25 januari 2015 37,39% arbeidsongeschikt en in de periode van 25 januari 2015 tot en met 1 april 2015 was hij 48,16% arbeidsongeschikt. Van volledige (en duurzame) arbeidsongeschiktheid was in beide perioden geen sprake.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 12 juni 2013 in stand heeft gelaten over de periode van
- verklaart het beroep tegen het besluit van 16 april 2015 ongegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie) tot betaling aan appellant van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.000,-;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 990,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 122,- vergoedt.
G.A.J. van den Hurk als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2017.