Uitspraak
OVERWEGINGEN
31 juli 2012 heeft hij zijn werkzaamheden wegens schouder- en nekklachten gestaakt. Daarnaast hebben zich psychische klachten ontwikkeld.
11 mei 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellant. Appellant, die als productiemedewerker werkte, had zijn werkzaamheden gestaakt vanwege schouder- en nekklachten, evenals psychische klachten. Na zijn aanvraag voor een WIA-uitkering kon het Uwv geen tijdig besluit nemen, maar verleende wel een voorschot. De verzekeringsarts kon echter geen conclusies trekken uit de onderzoeken, omdat appellant onderpresteerde en problemen uitvergrootte. Hierdoor kon zijn belastbaarheid niet worden vastgesteld, wat leidde tot de weigering van de uitkering en de terugvordering van het voorschot.
De rechtbank Overijssel had eerder geoordeeld dat appellant onvoldoende medewerking had verleend aan de onderzoeken, wat de weigering van de uitkering rechtvaardigde. In hoger beroep werd door appellant aangevoerd dat hij niet verweten kon worden dat de medici geen diagnose konden stellen en dat een klinische opname noodzakelijk was geweest. Het Uwv steunde de uitspraak van de rechtbank, die oordeelde dat artikel 46a van de Wet WIA van toepassing was. Dit artikel stelt dat als iemand niet meewerkt aan een medisch onderzoek, eventuele aanspraken op uitkering buiten aanmerking blijven.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellant niet voldoende had meegewerkt aan het onderzoek. De Raad oordeelde dat het aan appellant zelf was om een goed onderzoek naar zijn belastbaarheid mogelijk te maken. De terugvordering van de voorschotten werd eveneens bevestigd, omdat er geen zelfstandige gronden waren aangevoerd tegen deze terugvordering. De uitspraak werd openbaar gedaan op 8 september 2017.