Uitspraak
OVERWEGINGEN
“
De eindafrekening omvat uitbetaling van pro rato vakantiebijslag minus van een netto bedrag van ad. € 3.500,- zijnde de kosten voor het vervroegd inleveren van de leaseauto.”
In artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst is tevens vastgelegd dat partijen elkaar over en weer finale en algehele kwijting verlenen.
18 februari 2014 door hem ondertekend formulier heeft appellant het Uwv gevraagd de betalingsverplichtingen van werkgeefster over te nemen. Appellant heeft daarop vermeld dat hij van werkgeefster € 3.500,- aan onterechte inhouding voor de teruggaaf van de lease-auto tegoed heeft en € 638,54 betreffende drie dagen kort verzuim op basis van de cao.
4 maart 2014 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering die appellant stelt op werkgeefster te hebben niet voor overneming in aanmerking komt, omdat deze niet duidelijk aanwijsbaar en aan gerede twijfel onderhevig is. Het Uwv heeft daartoe van belang geacht dat tussen appellant en werkgeefster een geschil is ontstaan over de inhouding van € 3.500,- en appellant van plan was daarover een procedure aanhangig te maken bij de rechtbank. Volgens het Uwv blijkt uit de e-mail van de curator niet dat werkgeefster het bedrag van € 3.500,- niet in mindering had mogen brengen.
€ 3.500,- aan kosten voor het vervroegd inleveren van de leaseauto in mindering zal worden gebracht. Dat de werkgeefster op onjuiste wijze uitvoering heeft gegeven aan deze overeenkomst door € 3.500,- in mindering te brengen op de eindafrekening is niet gebleken. Dat werkgeefster geen € 3.500,- aan kosten voor het inleveren van de leaseauto zou hebben gemaakt, noch daartoe een kostenoverzicht heeft verstrekt, zoals appellant heeft gesteld, doet aan dit oordeel niet af. Immers in de vaststellingsovereenkomst is de overeengekomen inhouding van € 3.500,- op de eindafrekening niet afhankelijk gesteld van de door de werkgeefster daadwerkelijk gemaakte kosten. Evenmin is voor de uitvoering daarvan een voorbehoud opgenomen zoals bedoeld in de onder 1.2 genoemde leaseovereenkomst noch enig ander voorbehoud. Door het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst is appellant conform het bepaalde in artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek jegens de werkgeefster gebonden aan de vaststelling daarvan en geldt deze vaststelling ook voor zover deze van de bovengenoemde rechtstoestand afwijkt. Bovendien was met het in de vaststellingsovereen-komst geformuleerde kwijtingsbeding voldoende duidelijk dat elke andere aanspraak over en weer zou vervallen. Gelet op het voorgaande heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een verplichting van werkgeefster tot betaling van achterstallig loon.