Uitspraak
1 juni 2012, 11/2814 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
OVERWEGINGEN
26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009, en het arrest van de Hoge Raad van
19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252. Hieruit volgt dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties in beginsel niet is overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar in beslag heeft genomen. De redelijke termijn vangt in beginsel aan op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift heeft ontvangen en eindigt op het moment waarop de Raad uitspraak heeft gedaan. Bij de beoordeling of de redelijke termijn is overschreden, wordt de tijd die gemoeid is geweest met het verkrijgen van een prejudiciële beslissing buiten beschouwing gelaten. Verder is in beginsel een vergoeding gepast van
€ 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden.
Dit kan in de hoger beroepsfase echter anders liggen in de individuele zaken. Deze zaak waarin de Svb de wederpartij is, is in de hoger beroepsfase gelijktijdig behandeld met drie zaken die betrekking hebben op betrokkene waarin het college wederpartij is. In die zaken is heden afzonderlijk uitspraak gedaan. Omdat in al deze zaken van betrokkene de rechtsbijstand is verleend door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband, de Fischergroep, de zaken door de Raad gelijktijdig zijn behandeld en de werkzaamheden in hoger beroep nagenoeg identiek konden zijn, worden deze zaken aangemerkt als samenhangende zaken. Deze zaken worden voor de bepaling van de hoogte van de te vergoeden kosten als één zaak beschouwd waaraan met toepassing van het bepaalde in de bijlage bij het Bpb onder C2 de factor 1,5 wordt toegekend. In deze zaken wordt de vergoeding voor de kosten van verleende rechtsbijstand in hoger beroep vastgesteld op
€ 7.796,25. Te weten 1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 1 punt voor het indienen van een verweerschrift in deze zaak, 2 punten voor het maken van schriftelijke opmerkingen ten behoeve van de procedure bij het Hof, 2 punten voor het verschijnen bij de mondelinge behandeling bij het Hof en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de Raad. Derhalve 7 punten in totaal, vermenigvuldigd met factor 1,5 voor het gewicht van de zaak en vermenigvuldigd met factor 1,5 voor het aantal samenhangende zaken van vier of meer.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 6 mei 2011 gegrond en vernietigt dat besluit, voor zover betrekking hebbend op de weigering van kinderbijslag vanaf het eerste kwartaal van 2011;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- draagt de Svb op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en bepaalt dat beroep tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- veroordeelt de Svb in de proceskosten van betrokkene in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 4.224,56;
- bepaalt dat van de Svb een griffierecht wordt geheven van € 466,-;
- bepaalt dat de Svb het door betrokkene betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep van € 156,- aan haar dient te vergoeden.
J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2017.