Uitspraak
29 maart 2017. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers. Betrokkene is, met bericht, niet verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
OVERWEGINGEN
25 juli 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Bij beslissing op bezwaar van
20 november 2014 is bij uitspraak van de rechtbank van 26 augustus 2015 ongegrond verklaard.
20 november 2014 had moeten afwachten. Volgens appellant was daarvoor geen enkele aanleiding. Gelet op het onderzoek door de verzekeringsarts op 19 november 2014 was de psychische gesteldheid van betrokkene duidelijk en bestond er geen twijfel bij de verzekeringsarts. Het feit dat betrokkene na zijn hernieuwde ziekmelding per 17 maart 2015 arbeidsongeschikt is geacht op grond van psychische klachten doet daar volgens appellant niet aan af. Bij het naar aanleiding van die ziekmelding op 17 april 2015 verrichtte medisch onderzoek was sprake van volstrekt andere bevindingen dan op 19 november 2014. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is betrokkene volgens het rapport van de verzekeringsarts pas drie weken voor 17 april 2015 gestart met medicatie. Al tijdens de hoorzitting van
17 februari 2015 was gebleken dat betrokkene niet op 20 november 2014 bij PsyQ was geweest, maar dat hij pas op 19 januari 2015 een intakegesprek heeft gehad en er tot de hoorzitting nog geen vervolgafspraak was geweest. Verder heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien, terwijl niet de situatie zich voordeed dat slechts één beslissing mogelijk was. Tot slot heeft appellant aangevoerd dat tijdens de behandeling van het beroep geen gegevens van PsyQ over de medische situatie van betrokkene op 20 november 2014 bekend zijn geworden die moeten leiden tot het aannemen van ongeschiktheid op die datum. Ter onderbouwing heeft appellant een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 januari 2016 ingezonden.