ECLI:NL:CRVB:2017:2908

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 augustus 2017
Publicatiedatum
24 augustus 2017
Zaaknummer
16/393 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake beëindiging recht op ziekengeld na ziekmelding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de beëindiging van het recht op ziekengeld van betrokkene, die na een auto-ongeval opnieuw ziek was gemeld. De rechtbank had geoordeeld dat de verzekeringsarts een afspraak met PsyQ had moeten afwachten, maar de Centrale Raad volgt dit oordeel niet. De Raad oordeelt dat de verzekeringsarts op basis van het onderzoek op 19 november 2014 kon concluderen dat betrokkene niet arbeidsongeschikt was. De hernieuwde ziekmelding van betrokkene op 17 maart 2015 leidt niet tot een ander oordeel, aangezien de psychische klachten van betrokkene op dat moment niet als motivering kunnen dienen voor een eerdere onzorgvuldige beoordeling. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

16/393 ZW
Datum uitspraak: 16 augustus 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
11 december 2015, 15/1976 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met zaak 15/6564 ZW, plaatsgevonden op
29 maart 2017. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers. Betrokkene is, met bericht, niet verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is na beëindiging van zijn dienstverband als facilitair medewerker in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft het Uwv vastgesteld dat betrokkene per
25 juli 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Bij beslissing op bezwaar van
20 november 2014 is dat besluit gehandhaafd, waarbij betrokkene geschikt is geacht voor de functies van machinebediende inpak/verpakkingsmachine, magazijn, expeditiemedewerker en productiemedewerker industrie. Het beroep van betrokkene tegen het besluit van
20 november 2014 is bij uitspraak van de rechtbank van 26 augustus 2015 ongegrond verklaard.
1.2.
Bij gewijzigde beslissing op bezwaar van 16 januari 2017 heeft het Uwv vastgesteld dat het recht op ziekengeld niet per 25 juli 2014 maar per 21 december 2014 wordt beëindigd. Bij uitspraak van de Raad van heden in zaak 15/6564 ZW is de onder 1.1 genoemde uitspraak van de rechtbank vernietigd, het besluit van 20 november 2014 vernietigd en het beroep van betrokkene tegen dat besluit van 16 januari 2017 ongegrond verklaard.
1.3.
Vanuit de situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving heeft betrokkene zich op 22 september 2014, na een auto-ongeval, opnieuw ziek gemeld met toegenomen (nek)klachten en psychische klachten. Op 19 november 2014 heeft betrokkene het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft hem per 20 november 2014 weer geschikt geacht voor de functies, die bij de EZWb als passend voor hem waren aangemerkt. Vervolgens heeft appellant bij besluit van 19 november 2014 vastgesteld dat betrokkene per 20 november 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit heeft appellant bij besluit van 18 februari 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 februari 2015 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 19 november 2014 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. De rechtbank was van oordeel dat het op de weg van de verzekeringsarts had gelegen om een door betrokkene gemaakte afspraak bij PsyQ, waarvan de verzekeringsarts op de hoogte was, af te wachten. Volgens de rechtbank was niet uit te sluiten dat betrokkene op 20 november 2014 psychisch meer beperkt was dan door appellant was aangenomen. Nu ook geen nader onderzoek is gedaan naar de uitkomsten van de afspraak bij PsyQ en betrokkene inmiddels per 17 maart 2015 wegens psychische klachten niet langer arbeidsgeschikt was, is het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid genomen. De rechtbank heeft bepaald dat appellant per 20 november 2014 niet geschikt was voor de in aanmerking komende arbeid en aanspraak had op een ZW-uitkering.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank haar oordeel ten onrechte heeft gebaseerd op het feit dat de verzekeringsarts de afspraak met PsyQ op
20 november 2014 had moeten afwachten. Volgens appellant was daarvoor geen enkele aanleiding. Gelet op het onderzoek door de verzekeringsarts op 19 november 2014 was de psychische gesteldheid van betrokkene duidelijk en bestond er geen twijfel bij de verzekeringsarts. Het feit dat betrokkene na zijn hernieuwde ziekmelding per 17 maart 2015 arbeidsongeschikt is geacht op grond van psychische klachten doet daar volgens appellant niet aan af. Bij het naar aanleiding van die ziekmelding op 17 april 2015 verrichtte medisch onderzoek was sprake van volstrekt andere bevindingen dan op 19 november 2014. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is betrokkene volgens het rapport van de verzekeringsarts pas drie weken voor 17 april 2015 gestart met medicatie. Al tijdens de hoorzitting van
17 februari 2015 was gebleken dat betrokkene niet op 20 november 2014 bij PsyQ was geweest, maar dat hij pas op 19 januari 2015 een intakegesprek heeft gehad en er tot de hoorzitting nog geen vervolgafspraak was geweest. Verder heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien, terwijl niet de situatie zich voordeed dat slechts één beslissing mogelijk was. Tot slot heeft appellant aangevoerd dat tijdens de behandeling van het beroep geen gegevens van PsyQ over de medische situatie van betrokkene op 20 november 2014 bekend zijn geworden die moeten leiden tot het aannemen van ongeschiktheid op die datum. Ter onderbouwing heeft appellant een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 januari 2016 ingezonden.
3.2.
Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep terecht aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen gelegenheid heeft geboden om het volgens de rechtbank bestaande gebrek aan zorgvuldigheid in de besluitvorming te herstellen. Om te bepalen tot welk gevolg dit leidt is eerst nodig dat de Raad een oordeel geeft over het bestreden besluit.
4.2.
Aan de orde is een situatie waarin sprake is van beoordeling van het recht op ziekengeld als gevolg van een ziekmelding na een EZWb, zonder dat voorafgaand aan die nieuwe ziekmelding in arbeid is hervat. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.3.
De rechtbank wordt niet gevolgd in het oordeel dat appellant een afspraak van betrokkene met PsyQ had moeten afwachten. Appellant heeft met juistheid betoogd dat de verzekeringsarts op 19 november 2014 op grond van het verrichte lichamelijke en psychische onderzoek kon concluderen dat betrokkene niet arbeidsongeschikt was. De psychische klachten van betrokkene zijn kenbaar en inzichtelijk in de beoordeling betrokken, evenals de psychisch lichte belasting van de in aanmerking te nemen arbeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep was volgens zijn rapport van 17 februari 2015 bij de hoorzitting aanwezig, was op de hoogte van de voorgeschreven medicatie en van de intake bij PsyQ, die pas op
19 januari 2015 had plaatsgevonden en waarvoor toen nog een vervolgafspraak moest worden gemaakt. Uit het rapport blijkt dat deze verzekeringsarts eveneens psychisch onderzoek heeft gedaan, waarbij melding is gemaakt van een wat gedaalde stemming, vooral reactief, maar geen ernstig depressief toestandsbeeld, en waarmee deze arts betrokkene eveneens in staat achtte de maatgevende arbeid te verrichten. Met het gemotiveerd weergegeven standpunt kan worden ingestemd.
4.4.
De door appellant geaccepteerde hernieuwde ziekmelding van 17 maart 2015 leidt niet tot een ander oordeel. Zoals appellant met juistheid heeft aangevoerd, blijkt uit het medisch rapport ZW van 17 april 2015 dat bij betrokkene bij onderzoek sprake was van een depressie met vitale kenmerken. De in het rapport van de verzekeringsarts weergegeven bevindingen over de psychische situatie van betrokkene op dat moment, waaronder algeheel verlies aan interesse, uitgebluste gevoelsuitingen en amper moduleren, slaapstoornissen, vermoeidheid en terugkerende gedachten aan de dood, kunnen in het licht van de eerdere gegevens uit de rapporten van de verzekeringsarts van 19 november 2014 en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 februari 2015 niet als motivering dienen voor het oordeel dat de beoordeling onzorgvuldig of onjuist is geweest over de datum 20 november 2014.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en B.M. van Dun en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2017.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) I.G.A.H. Toma

HD