ECLI:NL:CRVB:2017:2861

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2017
Publicatiedatum
21 augustus 2017
Zaaknummer
16/7683 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake studiefinanciering en digitale bekendmaking

In deze zaak heeft appellant op 1 oktober 2013 gekozen voor de digitale toezending van berichten met betrekking tot zijn studiefinanciering. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het bezwaar van appellant tegen een besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ongegrond verklaarde. Dit besluit, genomen op 19 juni 2015, herzag de studiefinanciering van appellant, waarbij hij vanaf 1 maart 2014 als thuiswonende studerende werd aangemerkt. De minister vorderde een te veel betaald bedrag van € 3.226,38 terug.

De rechtbank verklaarde het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 juni 2015 niet-ontvankelijk wegens een niet verschoonbare termijnoverschrijding. Appellant stelde in hoger beroep dat hij de termijn voor bezwaar niet had overschreden en dat hij niet akkoord was gegaan met de digitale bekendmaking van besluiten. De Raad oordeelt dat de keuze voor digitale communicatie niet betekent dat appellant geen post meer zou ontvangen. De minister had het besluit op 22 juni 2015 op de website Mijn DUO geplaatst, wat volgens de geldende Algemene Voorwaarden als een geldige bekendmaking wordt beschouwd.

De Raad concludeert dat appellant niet binnen de wettelijke termijn van zes weken bezwaar heeft gemaakt en dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16/7683 WSF
Datum uitspraak: 19 juli 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 3 november 2016, 15/5000 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Heijsteeg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2017. Appellant is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. E.H.A. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft, voor zover hier van belang, vanaf 1 maart 2014 studiefinanciering ontvangen in de vorm van een beurs, berekend naar de norm die geldt voor een uitwonende studerende.
1.2.
Bij besluit van 19 juni 2015 heeft de minister de aan appellant toegekende studiefinanciering vanaf 1 maart 2014 herzien, in die zin dat hij vanaf die datum als thuiswonende studerende is aangemerkt. De minister heeft het hierdoor over de periode van 1 maart 2014 tot en met 30 juni 2015 te veel betaalde bedrag van in totaal € 3.226,38 van appellant teruggevorderd.
1.3.
Bij besluit van 30 september 2015 (bestreden besluit) heeft de minister, voor zover hier van belang, het tegen het besluit van 19 juni 2015 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens een niet verschoonbare termijnoverschrijding .
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, voor zover daarbij zijn bezwaar tegen het besluit van 19 juni 2015 niet-ontvankelijk is verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn bezwaar tegen het besluit van
19 juni 2015 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Volgens appellant heeft hij de termijn om bezwaar te maken niet overschreden, dan wel valt een eventuele overschrijding hem niet toe te rekenen. In dit verband heeft hij naar voren gebracht dat hij niet akkoord is gegaan met (uitsluitend) digitale bekendmaking, dat hij de daarbij geldende Algemene Voorwaarden niet heeft geaccepteerd en dat hij die ook niet kent of kon kennen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de minister het besluit van 19 juni 2015 op
22 juni 2015 op de website Mijn DUO heeft geplaatst.
4.2.
De door de minister overgelegde beeldschermprint “Raadplegen Klantgegevens” is toereikend voor het oordeel dat appellant op 1 oktober 2013 heeft gekozen voor toezending van berichten langs elektronische weg. Het vinkje dat is vermeld bij “Keuze digitaal beschikken” kan bezwaarlijk anders worden gezien dan als akkoordverklaring van appellant met verzending langs elektronische weg. De aldus gemaakte keuze kan slechts door appellant zijn gemaakt, nadat hij met zijn DigiD is ingelogd (vergelijk de uitspraak van de Raad van 14 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5096).
4.3.
Uit deze keuze volgt niet dat appellant er op mocht vertrouwen dat hij in het geheel geen besluiten meer per post zou ontvangen. Dit volgt uit de door appellant geaccepteerde Algemene Voorwaarden. Zoals de minister in de brief van 11 januari 2016 heeft toegelicht dienen deze voorwaarden te worden geaccepteerd om Mijn DUO te kunnen (blijven) gebruiken. Dat appellant deze voorwaarden niet heeft geaccepteerd is daarmee onaannemelijk. De beroepsgrond van appellant dat de Algemene Voorwaarden niet elders dan binnen Mijn DUO te raadplegen zijn, betekent niet dat deze voorwaarden niet op het gebruik van Mijn DUO van toepassing zijn.
4.4.
Gelet op wat hiervoor is overwogen en gelet op de uitspraken van de Raad van 7 augustus 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1216, en 7 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4668, is het besluit van 19 juni 2015 met de plaatsing daarvan als bericht studiefinanciering op Mijn DUO op 22 juni 2015 op voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Aan de verzending van een
e-mailbericht, waarin wordt geattendeerd op een op de website geplaatst nieuw bericht, komt in dit verband geen betekenis toe.
4.5.
Op grond van de artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de termijn van zes weken voor het maken van bezwaar hiermee op 23 juni 2015 aangevangen. Appellant heeft niet binnen deze termijn een bezwaarschrift ingediend, zodat het bezwaar op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk kan worden verklaard, tenzij sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is niet gebleken. Indien appellant heeft nagelaten zijn berichten (tijdig) te bekijken komt dat voor zijn rekening en risico.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en L.M. Tobé en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2017.
(getekend) J. Brand
(getekend) H. Achtot

CVG