In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen ongegrond verklaarde. Appellant had bijstand ontvangen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), maar had verzuimd een bankrekening met een aanzienlijk saldo te melden. Het college ontdekte deze bankrekening tijdens een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand en trok de bijstand van appellant in, met terugwerkende kracht, en vorderde de onterecht ontvangen bijstand terug. Daarnaast werd er een boete opgelegd wegens het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting. Appellant stelde dat hij het geld op de bankrekening had gereserveerd voor de studie van zijn zoon, en dat dit de verwijtbaarheid van zijn handelen verminderde. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant de inlichtingenverplichting had geschonden en dat de boete, rekening houdend met de financiële omstandigheden van appellant, gematigd moest worden. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de hoogte van de boete en stelde deze vast op € 1.179,35. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellant.