ECLI:NL:CRVB:2017:2650
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van persoonsgebonden budget (pgb) aan appellante vanwege schuldsaneringsregeling moeder
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, geboren in 2001 en meervoudig gehandicapt, had een aanvraag ingediend voor een persoonsgebonden budget (pgb) voor zorg. Het Zorgkantoor had deze aanvraag afgewezen op grond van artikel 2.6.4, eerste lid, aanhef en onder i, van de Regeling Subsidies AWBZ (Rsa), omdat de moeder van appellante onder de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen viel. De Raad oordeelde dat het Zorgkantoor terecht de aanvraag had afgewezen, aangezien de regelgeving geen ruimte biedt voor een belangenafweging in dit geval. Appellante had niet aangetoond dat zij geen keuze had tussen zorg in natura en een pgb, en het Zorgkantoor had twee zorgaanbieders genoemd die aan haar zorgvraag konden voldoen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van appellante ongegrond was verklaard.
Het procesverloop begon met een hoger beroep ingesteld door mr. drs. M.A.M. Karsten, advocaat van appellante, die wettelijk vertegenwoordigd werd door haar moeder. Het Zorgkantoor diende een verweerschrift in en beide partijen hebben nadere stukken ingediend. De zitting vond plaats op 14 juni 2017, waar appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat en haar moeder, terwijl het Zorgkantoor werd vertegenwoordigd door mr. T.J. Cheung. De Raad concludeerde dat de weigeringsgrond van het Zorgkantoor terecht was toegepast, en dat appellante niet had aangetoond dat de zorgaanbieders niet aan haar zorgbehoefte konden voldoen. De uitspraak van de Raad bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.