ECLI:NL:CRVB:2014:2376
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding en schending inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De appellant, die bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had zijn bijstandsverlening zien intrekken en werd geconfronteerd met een terugvordering van bijstandsuitkeringen. De zaak draait om de vraag of er sprake was van een gezamenlijke huishouding met zijn ex-partner, waaruit twee kinderen zijn geboren, en of de appellant zijn wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden.
De Raad heeft vastgesteld dat de onderzoeksbevindingen voldoende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie dat appellant en zijn ex-partner gedurende een bepaalde periode een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Dit werd onderbouwd door verklaringen van de appellant en zijn ex-partner, alsook door observaties en getuigenverklaringen. De Raad oordeelde dat de appellant niet had voldaan aan zijn verplichting om wijzigingen in zijn woonsituatie te melden, wat leidde tot onterecht ontvangen bijstand.
De rechtbank had eerder het beroep van de appellant tegen de besluiten van het dagelijks bestuur ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak, waarbij het belang van de inlichtingenverplichting en de gevolgen van het niet naleven daarvan werden benadrukt. De Raad concludeerde dat de appellant in de periode van 22 maart 2006 tot 23 november 2010 een gezamenlijke huishouding had gevoerd en dat hij zijn hoofdverblijf niet meer in de uitkeringsgemeente had na 18 juni 2009. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor bijstandsontvangers om transparant te zijn over hun woonsituatie en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.