ECLI:NL:CRVB:2017:2604
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontslag en plichtsverzuim bij werkhervatting van ambtenaar
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep tegen het ontslag van appellant ongegrond verklaarde. Appellant, werkzaam als ambtenaar, had eerder ontslag gekregen van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De rechtbank had in een eerdere uitspraak het ontslag vernietigd, maar de minister legde opnieuw ontslag op omdat appellant weigerde om zijn werkzaamheden te hervatten. Appellant stelde dat er sprake was van een ernstige vertrouwensbreuk en vroeg om ontslag op andere gronden, met recht op werkloosheidsuitkering en schadevergoeding voor immateriële schade. De minister weigerde dit verzoek en stelde dat appellant plichtsverzuim had gepleegd door niet te verschijnen op het werk. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had gehandeld en dat de weigering van appellant om te werken als plichtsverzuim kon worden aangemerkt. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunten, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de rechtbank de argumenten van appellant afdoende had behandeld en verworpen. De beslissing van de minister om het ontslag op te leggen werd als rechtmatig beschouwd, en de verzoeken om schadevergoeding werden afgewezen.