ECLI:NL:CRVB:2016:1060
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J. Kraan
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de afwijzing van immateriële schadevergoeding na onrechtmatig ontslag van een rijksbeveiliger
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek om immateriële schadevergoeding na een onrechtmatig ontslag van appellant, een rijksbeveiliger. Appellant was sinds 1 januari 2011 werkzaam bij de Rijks Beveiliging Organisatie en kreeg op 24 april 2013 de disciplinaire straf van ontslag opgelegd, omdat hem werd verweten een stereotoren te hebben weggenomen uit een chauffeurskamer van het Ministerie van Algemene Zaken. De rechtbank had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard en het ontslag vernietigd, maar het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat appellant niet had aangetoond dat hij geestelijk letsel had opgelopen door het ontslag.
In hoger beroep stelde appellant dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om schadevergoeding had afgewezen. Hij betoogde dat de beschuldigingen hem geestelijk leed hadden bezorgd en zijn eer en goede naam hadden aangetast. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat, hoewel appellant mentaal geraakt was door de beschuldigingen, dit op zichzelf niet voldoende was voor een schadevergoeding. De Raad benadrukte dat geestelijk letsel onder specifieke omstandigheden kan worden erkend, maar dat in dit geval de gevolgen van het ontslag niet leidden tot een aantasting van de persoon die recht geeft op schadevergoeding.
De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen relevante aantasting van de eer en goede naam van appellant was en dat de afwijzing van het verzoek om immateriële schadevergoeding terecht was. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.