ECLI:NL:CRVB:2017:2574

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juli 2017
Publicatiedatum
26 juli 2017
Zaaknummer
15/4329 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging WIA-uitkering en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de wijziging van zijn WIA-uitkering in een WGA-vervolguitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 juli 2017 uitspraak gedaan. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat, heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verzekeringsartsen van het Uwv onvoldoende rekening hebben gehouden met zijn medische situatie, met name de uitkomsten van een neuropsychologisch onderzoek. Het Uwv heeft echter de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 45,92% en de wijziging van de uitkering met ingang van 1 september 2013 doorgevoerd. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en deze uitspraak werd in hoger beroep bevestigd. De Raad oordeelt dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is en dat de rapporten van de neuropsycholoog niet voldoende zijn om meer beperkingen aan te nemen. Het verzoek van appellant om raadpleging van een onafhankelijk deskundige werd afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak en wijst het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af.

Uitspraak

15/4329 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
21 mei 2015, 14/3519 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 26 juli 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C.A. Dennissen-Wit, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om vergoeding van schade ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. S.T.W. Verhaagh, advocaat en opvolgend gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor de feiten verwijst de Raad allereerst naar zijn uitspraak van 13 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1561. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
1.2.
Bij besluit van 16 juni 2011 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellant vastgesteld op 43,81%. Het hiertegen ingediende bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 7 november 2011 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, welke uitspraak in hoger beroep bij de onder 1.1 vermelde uitspraak is bevestigd.
1.3.
Naar aanleiding van een melding van verslechtering van de gezondheid vanaf 1 juli 2013 heeft een verzekeringsarts van het Uwv vastgesteld dat op en na 1 juli 2013 geen sprake is van een toename van de beperkingen. Na onderzoek door een arbeidsdeskundige heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 45,92%. Bij besluit van 22 november 2013 heeft het Uwv kenbaar gemaakt dat de WIA-uitkering met ingang van 1 september 2013 is gewijzigd in een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.4.
In bezwaar heeft appellant aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan door het Uwv is aangenomen en dat in de onder 1.2 vermelde bezwaar- en beroepsprocedure onvoldoende rekening is gehouden met de uitkomsten van een neuropsychologisch onderzoek van
neuro- en revalidatiepsycholoog drs. I. Buurman-Van der Weg (Buurman) van 8 juni 2012 en met haar latere reacties. Bij besluit van 7 mei 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv, onder verwijzing naar de rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft één van de geselecteerde functies laten vervallen en daarvoor een reservefunctie in de plaats gesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen van het Uwv bij hun beoordeling van de functionele mogelijkheden van appellant met juistheid zijn uitgegaan van de diagnose ME/chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS). Het standpunt van appellant dat ME en CVS los van elkaar gezien moet worden, wordt niet gedragen door de Nederlandse medische wetenschap. Bij appellant is sprake van een moeilijk objectiveerbare aandoening, waarbij de verzekeringsartsen voor de vaststelling van de belastbaarheid gebruik hebben gemaakt van het Protocol CVS. Appellant heeft geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat de verzekeringsartsen objectiveerbare klachten buiten beschouwing hebben gelaten. Het Uwv heeft volgens de rechtbank de rapporten van Buurman terecht onvoldoende geacht voor het aannemen van meer beperkingen. Verder heeft de rechtbank de voorgehouden functies medisch passend geacht.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep met overlegging van medische informatie aangevoerd dat onvoldoende betekenis is gehecht aan de uitkomsten van het neuropsychologisch onderzoek van Buurman. Hieruit blijkt volgens appellant dat zijn maximale mentale belastbaarheid 19% bedraagt bij werk op ongeschoold niveau, op grond waarvan appellant slechts zeven uur per week belastbaar is. De rechtbank heeft volgens appellant ten onrechte zonder raadpleging van een onafhankelijk deskundige uitspraak gedaan. In verband met het ontbreken van financiële ruimte heeft appellant de Raad verzocht hiertoe over te gaan. Ter zitting heeft appellant toegelicht dat zijn verzoek ziet op raadpleging van een cardioloog, in verband met diens expertise op het gebied van zogenoemde VO2-max-waardes.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd over de medische grondslag van het bestreden besluit is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft betoogd. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat die beroepsgronden niet slagen en heeft met juistheid geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke verzekeringsgeneeskundige grondslag berust. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken van een onzorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsarts dan wel de verzekeringsarts bezwaar en beroep en dat niet is gebleken dat de beperkingen onjuist zijn vastgesteld. De overwegingen ter zake van de rechtbank worden volledig onderschreven.
4.2.
De in hoger beroep overgelegde informatie, waarbij het gaat om een schrijven van appellant en om algemene medische informatie over het onderzoek naar ME, maakt de beoordeling niet anders. Wat betreft de door appellant zelf geschreven uiteenzetting van zijn klachten wordt overwogen dat het daarbij niet gaat om gegevens over rechtstreeks en objectief vast te stellen gevolgen van ziekte en/of gebrek. Ten aanzien van de ingediende medische artikelen over de laatste stand van zaken rondom het onderzoek naast de ziekte ME wordt vastgesteld dat deze algemene, niet specifiek op de situatie van appellant toegesneden, medische informatie bevatten. Aan dergelijke stukken van algemene aard kunnen geen conclusies worden verbonden over de belastbaarheid van appellant.
4.3.
Het beroep van appellant op de rapporten van Buurman slaagt niet. De Raad heeft de rapporten van Buurman al in zijn onder 1.1 vermelde uitspraak van 13 april 2015 meegewogen en verwijst in dit verband naar wat onder 4.2 van die uitspraak over de betekenis van die rapporten is overwogen. Geen aanleiding wordt gezien daarop terug te komen.
4.4.
Het verzoek van appellant om raadpleging van een onafhankelijk deskundige wordt afgewezen. De omstandigheid dat in de uitspraak van 13 april 2015 is geoordeeld dat aan de rapporten van Buurman niet die betekenis kan worden gehecht die appellant daaraan toekent, nu dat neuropsychologisch onderzoek niet is ingebed in een breder neurologisch onderzoek, biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Verder wordt overwogen dat het verzoek van appellant blijkens het verhandelde ter zitting ziet op raadpleging van een cardioloog. Nu appellant nooit onder behandeling heeft gestaan van een cardioloog en evenmin klachten van dien aard heeft of heeft gehad, wordt daarvoor onvoldoende aanleiding gezien. De enkele stelling van appellant dat een cardioloog als specifiek deskundig kan worden beschouwd op het gebied van de beoordeling van VO2-max-waardes, is daarvoor niet voldoende.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de functies die aan bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht niet passend zijn voor appellant. Met de arbeidskundige rapporten is dit door het Uwv inzichtelijk en overtuigend toegelicht.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor toewijzing van het verzoek om vergoeding van wettelijke rente is geen grond.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat evenmin aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en M. Greebe en R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2017.
(getekend) J.P.M. Zeijen
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

SS