ECLI:NL:CRVB:2015:1561

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 april 2015
Publicatiedatum
20 mei 2015
Zaaknummer
13-3324 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 april 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellant, die als pedagogisch medewerker B werkzaam was, had een WIA-uitkering aangevraagd die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was vastgesteld. De Uwv had vastgesteld dat appellant per 16 juni 2011 een arbeidsongeschiktheid van 43,81% had, wat later werd herbeoordeeld op 44,59%. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat hij zowel psychisch als fysiek minder belastbaar was dan door de verzekeringsartsen werd aangenomen. Hij voerde aan dat de rapporten van de neuropsycholoog Buurman – van de Weg onvoldoende waren onderbouwd en dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige had benoemd.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rapporten van het Uwv deugdelijk gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige overwegingen bevatten en dat appellant geen onderbouwd medisch oordeel had gepresenteerd dat de juistheid van het Uwv-standpunt in twijfel trok. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de vastgestelde beperkingen in overeenstemming waren met de mogelijkheden van appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak benadrukt het belang van goed onderbouwde medische rapporten in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van de rechter in het bevestigen van eerdere uitspraken.

Uitspraak

13/3324 WIA
Datum uitspraak: 13 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
16 mei 2013, 11/5339 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2015. Appellant is verschenen met bijstand van mr. A.C.A. Dennissen - Wit, advocaat. Voor het Uwv is verschenen
mr. M.W.A. Blind.
OVERWEGINGEN
1. Appellant was laatstelijk werkzaam als pedagogisch medewerker B voor 32 uur per week. Bij besluit 15 juni 2007 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van
18 juni 2007 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering (LGU).
1.1.
Het Uwv heeft i de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant herbeoordeeld en opnieuw vastgesteld. De verzekeringsarts heeft daartoe op 11 april 2011 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Daarin zijn beperkingen opgenomen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van appellant een aantal functies geselecteerd. Overeenkomstig heeft het Uwv appellant bij besluit van 16 juni 2011 bericht dat zijn arbeidsongeschiktheid 43,81% bedraagt en dat de inkomenseis voor hem per 1 juli 2013 zal gelden.
1.2.
In het kader van de heroverweging heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 1 september 2011 geconcludeerd dat er geen reden is om af te wijken van hetgeen de verzekeringsarts op 11 april 2011 heeft gesteld. Bij beslissing op bezwaar van 7 november 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant ongegrond verklaard en de mate van zijn arbeidsongeschiktheid nader vastgesteld op 44,59%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard en heeft daartoe overwogen dat de vastgestelde beperkingen in overeenstemming zijn met de mogelijkheden van appellant. Gelet hierop heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, zoals door appellant ter zitting is verzocht. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsartsen het ‘verzekeringsgeneeskundig protocol chronische vermoeidheid’ (het protocol) bij hun afweging hebben betrokken. De aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde rapporten zijn inzichtelijk en niet gesteld kan worden dat deze zijn gebaseerd op een onvolledig of onzorgvuldig onderzoek. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen overtuigend gemotiveerd dat met de klachten van appellant rekening is gehouden en dat niet te geringe medische beperkingen zijn vastgesteld. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verzekeringsartsen op de hoogte waren van de door appellant ondervonden klachten en gemotiveerd hebben gesteld dat met deze klachten ook rekening is gehouden bij het opstellen van de FML. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat appellant, indien rekening gehouden wordt met de FML, op medische gronden niet voltijds kan werken. De berekening van drs. L. Buurman – van de Weg, neuropsycholoog als opgenomen in het schrijven van 16 januari 2012, waaruit zou volgen dat appellant mentaal slechts voor 19% belastbaar is op een ongeschoold niveau en daarom slechts 1,36 uur per dag kan werken, is onvoldoende wetenschappelijk onderbouwd. Voorts kan de rechtbank aan de rapporten van Buurman – van de Weg niet de waarde toekennen die appellant zou willen, nu de rapporten dateren van ruim na de datum in geding. De rechtbank is voorts niet gebleken dat de belasting in de geselecteerde functies niet blijft binnen de in de FML vastgelegde belastbaarheid van appellant.
3.1.
Appellant kan zich niet verenigen met deze uitspraak en heeft hiertoe aangevoerd dat hij zowel psychisch als fysiek minder belastbaar is dan door de verzekeringsartsen werd verondersteld. Hij heeft hiertoe gewezen op de uitkomsten van een VO2-meting van
29 november 2011, het neuropsychologisch onderzoek van 8 juni 2012 en op de rapporten van 16 januari 2013 en 21 januari 2013 van Buurman – van de Weg naar aanleiding van onderzoeken op 30 mei 2012 en 7 juni 2012. Bij brief van 18 juni 2013 heeft Buurman – van de Weg benadrukt dat de door haar vastgestelde cognitieve functiestoornissen statistisch significant afwijkend laag zijn, dat deze functiestoornissen overeenkomen met de klachten zoals appellant die meldt en passen binnen de diagnose ME/CVS. Appellant heeft voorts gesteld dat vanwege zijn geringe (energetische) belastbaarheid ten gevolge van ME/CVS op grond van de Standaard verminderde arbeidsduur een urenbeperking moet worden aangenomen. Ten onrechte heeft de rechtbank geen deskundige benoemt. Appellant heeft de Raad verzocht zo nodig een deskundige te benoemen. Tevens is appellant van mening dat hij niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen. Onvoldoende is gemotiveerd dat deze functies passen bij zijn belastbaarheid. Bij de functies is sprake van teveel storingen en onderbrekingen en er wordt niet voldaan aan de eisen van duidelijkheid en structuur. Appellant meent dat hij gelet op zijn klachten volledig arbeidsongeschikt is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hoger beroepsgronden vormen voornamelijk een herhaling van de gronden die appellant in eerste aanleg heeft aangevoerd. Die gronden heeft de rechtbank terecht verworpen.
4.2.
Bij de beoordeling van de beperkingen van appellant hebben de verzekeringsartsen van het Uwv tot uitgangspunt genomen dat bij appellant sprake is van de diagnose CVS. De rechtbank heeft met juistheid gewezen op het rapport van de verzekeringsarts van 11 april 2011 en op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 september 2011,
21 december 2012 en 10 maart 2013. De rapporten bevatten deugdelijk gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige overwegingen die betrekking hebben op zowel de fysieke als psychische gezondheidstoestand van appellant per 16 juni 2011. Appellant beschikt over verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Tegenover het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert, heeft appellant geen onderbouwd medisch oordeel gesteld dat doet twijfelen aan de juistheid van dat standpunt van het Uwv. Aan de in de rapporten van Buurman – van de Weg getrokken conclusie over de mate van belastbaarheid kan niet die betekenis worden gehecht die appellant hieraan toekent, nu haar onderzoek niet is ingebed in een breder opgezet neurologisch onderzoek. Hierbij wordt verwezen naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 december 2012, 10 maart 2013 en 21 augustus 2013. Daarin is gemotiveerd uiteengezet dat deze informatie geen aanleiding vormt om meer beperkingen voor appellant aan te nemen en deze uiteenzetting kan niet voor onjuist worden gehouden. Er is op inzichtelijke wijze beargumenteerd dat er geen redenen zijn te vinden om een urenbeperking te aanvaarden. Appellant heeft in hoger beroep geen nadere, van (behandelend) artsen afkomstige, informatie ingezonden die een ander licht werpt op de medische situatie van appellant op de datum in geding. De Raad ziet in de beschikbare gegevens geen aanleiding een deskundige te benoemen. De Raad acht zich over de gezondheidstoestand van appellant en zijn arbeidsbeperkingen voldoende voorgelicht.
4.3.
Evenzeer terecht heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde medische beperkingen moeten de functies die aan de beoordeling ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellant in medisch opzicht passend worden aangemerkt. De Raad heeft ook het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 2 september 2013 bij zijn oordeel betrokken. In dit rapport is overtuigend verduidelijkt dat de belasting in de geselecteerde functies in overeenstemming is met de verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen.
4.4.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak voor zover nu aangevallen zal worden bevestigd.
5. Nu het hoger beroep niet slaagt, is er geen plaats voor het toekennen van schadevergoeding. Er is evenmin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 april 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) M. Crum

NK