ECLI:NL:CRVB:2017:2526

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2017
Publicatiedatum
20 juli 2017
Zaaknummer
16-7922 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaarschrift en afwijzing verzoek om terug te komen van besluit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaarschrift door de korpschef van politie en de afwijzing van zijn verzoek om terug te komen van een eerder besluit. Appellant, werkzaam bij het voormalige Korps landelijke politiediensten, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de korpschef dat zijn bezoldiging in salarisschaal [C] betrof. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend, wat door appellant werd betwist. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar is, omdat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het besluit niet heeft ontvangen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelt dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die aanleiding geven om terug te komen van het eerdere besluit. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

16/7922 AW, 16/7923 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
3 november 2016, 16/5494 en 16/5683 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
Datum uitspraak: 20 juli 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.V. Sloot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2017. Appellant is verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. Timmer-van Dishoeck.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds 1 november 2004 aangesteld bij het voormalige Korps landelijke politiediensten (Klpd). Vanaf mei 2008 was hij geplaatst in de functie van [naam functie 1] bij de [naam Dienst] (schaal [schaal A]).
1.2.
In juli 2011 heeft appellant gesolliciteerd naar de functie van [naam functie 2] (niveau [B]) bij de dienst [naam dienst].
1.3.
Naar aanleiding van het doorlopen van het sollicitatietraject voor de [naam opleiding] heeft de korpschef bij brief van 27 juli 2011 aan appellant meegedeeld dat hij in overweging heeft genomen dat:
- de vacature uitsluitend was opengesteld voor (zittende) medewerkers tot en met schaal [C];
- de openstellingsvoorwaarden waaronder ook de inschalingsmogelijkheden gedurende en na de opleiding, tijdens gesprekken aan appellant zijn duidelijk gemaakt en;
- de Circulaire PO2002 in rechte niet kan worden ingeroepen.
Voorts is aan appellant bevestigd dat de selectieprocedure met hem wordt voortgezet onder de navolgende condities:
“1. er wordt ontslag verleend uit de huidige functie en per gelijke datum volgt de aanstelling als [naam functie 2] niveau [B] op grond van artikel 3, eerste en tweede lid van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp);
2. bij aanstelling als aspirant vindt met toepassing van de nota “Arbeidsvoorwaarden en loopbaanperspectief Recherchekundigen, Politiekundige Bachelors en Politiekundige Masters” van 11 augustus 2009 en de daarop betrekking hebbende uitvoeringsregeling van 22 september 2009 de inschaling plaats op het maximum van schaal [C] van het Besluit bezoldiging politie (Bbp);
3. (..);
4. de inschaling na de opleiding geschiedt op grond van de onder punt 2 genoemde nota en bijbehorende uitvoeringsregeling.”
Verder is aan appellant meegedeeld dat indien hij niet instemt met de gestelde condities, de selectieprocedure niet wordt voortgezet en een besluit tot afwijzing wordt vastgesteld.
1.4.
In een als bijlage bij de brief van 27 juli 2011 gevoegde weergave van een telefoongesprek dat met appellant heeft plaatsgevonden over zijn bezoldiging tijdens zijn aanstelling als [naam functie 2] gedurende de opleiding, is vermeld dat aan appellant - kort gezegd – is meegedeeld dat in de Circulaire PO2002,
conform artikel 6, vijfde lid, van het Bbp, is bepaald dat de functionaris tijdens de opleiding zijn salarisschaal uit zijn vorige functie behoudt, indien aan hem ontslag is verleend uit zijn ATH-functie om de initiële opleiding te gaan volgen. Voorts is gesteld dat deze Circulaire niet op hem van toepassing is, omdat de [naam opleiding] geen initiële opleiding is als bedoeld in de Regeling landelijke politieopleidingen PO2002, maar dat het gaat om een post-initiële opleiding.
1.5.
Appellant heeft de brief met bijlagen van 27 juli 2011 voor akkoord getekend en is in augustus 2011 aan de [naam opleiding] begonnen.
1.6.
Bij besluit van 19 augustus 2011 (besluit 1) is appellant met ingang van 15 augustus 2011 aangesteld als [naam functie 2] bij het dienstonderdeel [naam dienst]/Personeel in opleiding van het Klpd. In een begeleidende brief bij dit besluit is onder meer het volgende vermeld: “U wordt ingaande 15 augustus 2011 een tijdelijk dienstverband bij de DP&O geboden van twee jaar als [naam functie 2] niveau-[B] op basis van artikel 3 lid 1 van het Barp met daarop aansluitend, na een goede beoordeling, een tijdelijk dienstverband voor een proeftijd van een jaar op basis van artikel 3 lid 2 van het Barp. Wij zijn overeengekomen dat aanstelling per 15 augustus 2011 plaatsvindt in het maximum van salarisschaal [C] overeenkomende met het niveau van de doelfunctie professioneel algemeen rechercheur in de opsporing bij de [naam Dienst].”. In verband met het hernieuwde dienstverband is appellant met ingang van 15 augustus 2011 eervol ontslag verleend uit zijn aanstelling als [naam functie 1].
1.7.
In verband met het aflopen van zijn aanstelling in tijdelijke dienst voor de duur van de [naam opleiding] is appellant bij besluit van 25 november 2013 met ingang van
15 augustus 2013 in tijdelijke dienst aangesteld voor een proeftijd van één jaar.
1.8.
Bij brief van 16 oktober 2015 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen besluit 1. Bij besluit van 23 mei 2016 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.9.
Bij brief van 7 december 2015 heeft appellant de korpschef verzocht om terug te komen van besluit 1, voor zover het betreft zijn bezoldiging in salarisschaal [C] en van alle inschalingsbesluiten die op dit besluit zijn gebaseerd.
1.10.
Bij ongedateerd besluit (besluit 2) heeft de korpschef dat verzoek afgewezen omdat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
1.11.
Bij brief van 23 juni 2016 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen besluit 2 en de korpschef verzocht om instemming met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter op grond van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De korpschef heeft hiermee ingestemd en heeft het bezwaarschrift als beroepschrift naar de rechtbank doorgezonden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank zowel het beroep gericht tegen het bestreden besluit als het beroep gericht tegen besluit 2 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het volgende overwogen. Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tegen besluit 1 niet tijdig is ingediend. Appellant stelt dit besluit niet te hebben ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat van de korpschef in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij ruim vier jaar nadat het besluit is genomen, aannemelijk maakt dat het besluit aan appellant is verzonden. Voorts acht de rechtbank het ook niet aannemelijk dat besluit 1 niet is verzonden of dat appellant dit besluit niet heeft ontvangen, omdat appellant dan eerder vanwege het ontbreken van een formeel besluit van de korpschef met betrekking tot zijn aanstelling hierom bij de korpschef zou hebben verzocht. Verder is appellant ook niet opgekomen tegen zijn salarisspecificatie van augustus 2011 waaruit blijkt dat hij overeenkomstig het maximum van salarisschaal [C] wordt bezoldigd of tegen het besluit van
25 november 2013. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar kan worden geacht en dat de korpschef het bezwaarschrift tegen besluit 1 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Met betrekking tot het beroep gericht tegen besluit 2 heeft de rechtbank vastgesteld dat in dit geval de vaste rechtspraak van de Raad inzake duuraanspraken van toepassing is. Wat betreft de periode voor 7 december 2015 zijn geen nieuwe feiten dan wel veranderde omstandigheden naar voren gebracht die voor de korpschef aanleiding hadden moeten zijn om terug te komen van besluit 1. Ook heeft de korpschef volgens de rechtbank in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om voor de periode vanaf het verzoek terug te komen van inschaling in schaal [C].
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Bestreden besluit
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij besluit 1 niet in 2011 heeft ontvangen. Dat de korpschef niet kan aantonen op welke datum dit besluit in 2011 aan appellant is verzonden, dient voor rekening van de korpschef te komen. Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
4.2.
Artikel 6:7 van de Awb bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken bedraagt. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt die termijn aan op de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3.
In het midden kan worden gelaten of besluit 1 in 2011 naar behoren is verzonden en aangekomen. Appellant heeft in december 2014 bij de dienst geïnformeerd of er een inschalingsbesluit in augustus 2011 was genomen en heeft op zijn verzoek een afschrift van besluit 1 ontvangen. Met deze toezending van besluit 1 aan appellant, is dit besluit in ieder geval op de in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Pas negen tot tien maanden nadien heeft appellant bezwaar tegen besluit 1 gemaakt. Ook als ervan wordt uitgegaan dat het besluit niet eerder dan naar aanleiding van het verzoek in december 2014 op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, is dit bezwaar (ruimschoots) te laat ingediend. Appellant heeft ter zitting van de Raad desgevraagd geen reden van verschoonbaarheid van deze termijnoverschrijding gegeven. De rechtbank heeft het beroep terecht, zij het op andere gronden, ongegrond verklaard.
4.4.
De aangevallen uitspraak komt in zoverre, met verbetering van gronden, voor bevestiging in aanmerking.
Besluit 2
4.5.
Bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft de Raad, in navolging van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. In dit geval, waarin de korpschef toepassing heeft gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, betekent dit dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of de korpschef zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
4.6.
Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat in deze zaak geen aanleiding is toepassing te geven aan de rechtspraak met betrekking tot duuraanspraken, zoals deze onder meer is weergegeven in de uitspraak van 14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1) en herhaald is in de uitspraak van 16 december 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4388). Daartoe is het volgende van belang. Bij besluit 1 is geen doorlopende aanspraak vastgesteld. In dit besluit is appellant aangesteld als [naam functie 2]. Dit betrof een tijdelijk dienstverband, te weten voor de duur van twee jaar. Dit dienstverband zou enkel worden voortgezet na een goede beoordeling. Een beoordeling van aanspraken voor de toekomst kan in deze procedure dan ook niet aan de orde komen. De rechtbank heeft dit niet onderkend. In aanmerking genomen dat dit op zichzelf beschouwd geen wijziging brengt in het dictum van de aangevallen uitspraak ziet de Raad echter geen aanleiding de aangevallen uitspraak te vernietigen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.7.
Met juistheid heeft de rechtbank het standpunt van de korpschef onderschreven dat van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden niet is gebleken en dat er - wat betreft de periode vóór 15 december 2015 - geen aanleiding was om terug te komen van besluit 1. De Raad onderschrijft hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak op dit punt heeft overwogen. De Raad neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijne.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt, gelet op wat is overwogen in 4.3 en 4.6 met verbetering van gronden, voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en J.J.T van den Corput en
H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2017.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) L.V. van Donk

HD