ECLI:NL:CRVB:2017:2505
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake terugvordering WGA-uitkering door eigenrisicodrager
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de terugvordering van een WGA-uitkering door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van een eigenrisicodrager. De appellant, het Uwv, had in 2014 een besluit genomen waarin werd bepaald dat de betrokkene een bedrag van € 41.779,65 moest terugbetalen, dat aan twee werknemers was uitgekeerd. De betrokkene had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk en vernietigde het bestreden besluit van het Uwv. Het Uwv ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Centrale Raad oordeelde dat met het besluit van 28 mei 2014 een geldschuld was ontstaan, maar dat er geen betalingstermijn was vastgesteld, waardoor er nog geen betalingsverplichting voor de betrokkene bestond. De Raad concludeerde dat de brief van 26 juni 2014, waarin de betrokkene werd verzocht om het bedrag binnen zes weken te betalen, wel degelijk als een besluit moest worden aangemerkt. Dit besluit was gericht op rechtsgevolg en stelde de betalingsverplichting vast. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 8 december 2014 ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke besluitvorming door bestuursorganen, vooral met betrekking tot de vaststelling van betalingsverplichtingen en de bijbehorende termijnen. De Raad bevestigde dat de brief van 26 juni 2014, ondanks de mogelijkheid voor de betrokkene om een betalingsregeling te treffen, als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden beschouwd, waartegen beroep kon worden ingesteld.