ECLI:NL:CRVB:2017:2390

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2017
Publicatiedatum
13 juli 2017
Zaaknummer
16/4689 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functiewaardering van politieambtenaren binnen het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een groep politieambtenaren tegen de beslissing van de korpschef van politie met betrekking tot de functiewaardering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 13 juli 2017 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 16/4689 AW. De appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. W. de Klein, hebben betoogd dat de korpschef ten onrechte heeft geweigerd hun functie opnieuw te waarderen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de korpschef in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen hernieuwde waardering van de functie van Beleidsmedewerker B uit te voeren. De Raad stelt vast dat de appellanten niet hebben aangetoond dat hun functie sinds 2011 is gewijzigd en dat zij geen verzoek tot functieonderhoud hebben ingediend, ondanks dat deze mogelijkheid hen was geboden. De Raad wijst erop dat de functiewaardering een zelfstandig besluit is en dat de waardering is gebaseerd op de vastgestelde functiebeschrijving. De rechtbank Rotterdam had eerder de beroepen van appellanten ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad concludeert dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat de korpschef de verzoeken tot heroverweging van de functiewaardering niet in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt eveneens, omdat appellanten niet voldoende bewijs hebben geleverd dat zij in een gelijke situatie verkeren als hun collega’s. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er wordt geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16/4689 AW t/m 16/4695 AW
Datum uitspraak: 13 juli 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
23 juni 2016, 15/6449, 16/6585 t/m 15/6587, 15/6617, 15/6683 en 15/7202
(aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant 1] te [woonplaats 1] en zes anderen zoals vermeld op de bij deze uitspraak behorende lijst (appellanten)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. W. de Klein, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaken 16/4903 AW, 16/4904 AW,
16/5077 AW en 16/5078 AW plaatsgevonden op 2 juni 2017. Appellanten [appellanten]
zijn verschenen, bijgestaan door mr. De Klein. De overige appellanten zijn vertegenwoordigd door mr. De Klein. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. M.J.M. Suijs, mr. V. de Kruijf-Stellaard en
L.M. van den Hil.
In de gevoegde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
De korpschef heeft de uitgangspositie van appellanten voor hun toekomstige functie in het kader van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) bepaald op Beleidsmedewerker B (schaal 10). Deze besluiten staan in rechte vast.
1.2.
Op 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellanten besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Bedrijfsvoering Specialist B, in het domein Ondersteuning in het vakgebied Bedrijfsvoeringspecialismen met bijbehorende
schaal 10.
1.3.
Op 20 maart 2014, herhaald op 23 mei 2014, hebben appellanten verzocht om functiewaardering van hun (nieuwe) functie van ‘Beleidsadviseur’ zoals zij die beweerdelijk sinds 2011 uitvoeren.
1.4.
Bij besluiten van 24 september 2014 heeft de korpschef de verzoeken van appellanten afgewezen. Daarbij heeft de korpschef zich op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om over te gaan tot herwaardering van de functie, omdat de functie niet is gewijzigd, zodat kan worden uitgegaan van de vastgestelde functie van Beleidsmedewerker B.
1.5.
Bij besluit van 24 september 2015 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar van appellanten ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellanten ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - overwogen dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat sinds 2011 sprake is van een nieuwe functie die gewaardeerd moet worden. Voorts is uit de gedingstukken gebleken dat de waardering van de functie van Beleidsmedewerker B in 2007 door het bevoegd gezag is vastgesteld. Dat appellanten stellen dat zij in 2007 ten onrechte geen besluit tot functiewaardering hebben ontvangen valt buiten de omvang van het geding. Volgens de rechtbank heeft de korpschef zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er geen redenen zijn om de functie van Beleidsmedewerker B te herwaarderen.
3. Appellanten hebben op de hierna te bespreken gronden hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp), zoals dat luidde ten tijde hier in geding, kan de ambtenaar die zich niet kan verenigen met de waardering van een hem in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011 opgedragen functie, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van het Bbp, het bevoegd gezag verzoeken deze waardering in heroverweging te nemen.
4.2.
Op grond van vaste rechtspraak (uitspraak van 13 oktober 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU4685) betreft de functiewaardering een zelfstandig besluit, te onderscheiden van functiebeschrijving en functieonderhoud. Bij de waardering gelden als uitgangspunt niet de feitelijk verrichte werkzaamheden, zoals appellanten voorstaan, maar de werkzaamheden zoals die blijken uit de vastgestelde functiebeschrijving (uitspraak van
3 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4197). In dit geval is dat de voor appellanten vastgestelde functie van Beleidsmedewerker B.
4.3.
Uit eveneens vaste rechtspraak (uitspraken van 3 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP7653, en van 29 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH2926) blijkt dat politieambtenaren te allen tijde een verzoek om heroverweging kunnen doen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van het Bbp, waarna het aan de korpschef is om te beoordelen of aan een dergelijk verzoek gevolg zal worden gegeven. Een dergelijk verzoek is gericht op het opnieuw, op basis van de actuele situatie, verrichten van een functiewaarderingsonderzoek en betreft als zodanig ook in beginsel slechts een heroverweging van de functiewaardering vanaf het moment van het verzoek, dus voor de toekomst.
4.4.
Uit de onder 4.3 aangehaalde rechtspraak volgt dat er voldoende reden moet zijn om een verzoek tot heroverweging inhoudelijk te behandelen. Anders dan appellanten hebben aangevoerd, is er geen aanleiding om aan te nemen dat dit uitgangspunt met de wijziging van artikel 7, eerste lid, van het Bbp per 8 februari 2012 (met terugwerkende kracht tot
31 december 2009) niet meer geldt. Immers, de omstandigheid dat de ambtenaar het bevoegd gezag op grond van artikel 7 van het Bbp kan verzoeken om de waardering van een hem in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011 opgedragen functie in heroverweging te nemen, maakt nog niet dat het bevoegd gezag hiertoe ook gehouden is.
4.5.
In wat appellanten hebben aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat de korpschef in redelijkheid had behoren te besluiten tot een hernieuwde waardering van hun functie. Voor zover zij stellen dat zij meer of andere taken hebben dan die tot uiting komen in de functiebeschrijving van Beleidsmedewerker B, had het op de weg van appellanten gelegen om een verzoek tot functieonderhoud in te dienen. Die mogelijkheid is hun in het kader van het LFNP expliciet geboden. Nu zij van deze mogelijkheid geen gebruik hebben gemaakt, dient te worden uitgegaan van de voor hen vastgestelde functiebeschrijving van Beleidsmedewerker B en bijbehorende takenmatrix. Deze functie is in 2007 gewaardeerd op schaal 10. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van verzwarende omstandigheden die niet tot uiting zijn te brengen in de functiebeschrijving, maar die niettemin van invloed kunnen zijn op de zwaarte van de functie en om die reden aanleiding geven tot een aangepaste waardering. Ook zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de functiewaardering van destijds gebreken vertoont die tot een hernieuwde, voor de toekomst geldende waardering noopten.
4.6.
Appellanten hebben een beroep gedaan op vaste rechtspraak over duuraanspraken en betoogd dat dit leerstuk op hun aanvraag moet worden toegepast. Dit betoog faalt, omdat het in het onderhavige geval niet gaat om een verzoek om terug te komen van een eerder besluit, maar om een verzoek tot heroverweging van de functiewaardering. Zoals onder 4.3 is uiteengezet, is een verzoek om heroverweging gericht op het opnieuw, op basis van de actuele situatie, verrichten van een functiewaarderingsonderzoek. Daarbij gaat het in beginsel slechts om een heroverweging van de functiewaardering vanaf het moment van het verzoek en dus voor de toekomst. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellanten bevestigd dat het gaat om een verzoek tot herwaardering van de functie per
20 maart 2014, de datum waarop het verzoek is gedaan.
4.7.
Het beroep van appellanten op het gelijkheidsbeginsel faalt. Appellanten hebben niet aan de hand van voldoende concrete gegevens onderbouwd dat sprake is van, op de rechtens relevante aspecten, gelijke gevallen. De verwijzing naar een viertal zaken van collega’s is daartoe onvoldoende. Uit de ter onderbouwing overgelegde besluiten inzake deze collega’s blijkt niet dat de korpschef in die zaken wel is overgegaan tot een inhoudelijke functiewaarderingsprocedure, zonder dat daar inhoudelijke redenen aan ten grondslag zijn gelegd. Uit de overgelegde besluiten blijkt alleen dat de verzoeken inhoudelijk in behandeling zijn genomen.
4.8.
Geconcludeerd wordt dan ook dat de korpschef in redelijkheid de verzoeken van appellanten tot heroverweging van de functiewaardering heeft kunnen afwijzen.
4.9.
De beroepsgrond van appellanten dat de rechtbank te veel griffierecht heeft geheven, valt buiten de omvang van het geding. Appellanten hebben deze grond pas in hoger beroep naar voren gebracht, zodat de rechtbank zich hierover in de aangevallen uitspraak niet heeft kunnen uitlaten. Indien appellanten vonden dat te veel griffierecht was geheven, hadden zij dat in de beroepsfase kunnen en moeten aanvoeren.
4.10.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.N.A. Bootsma en H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2017.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) J. Tuit

HD

Lijst van appellanten
Procedurenummers Appellant Woonplaats
1. AW [appellant 1] te [woonplaats 1]
2. 16/4690 AW [appellant 2] te [woonplaats 2]
3. 16/4691 AW [appelant 3] te [woonplaats 3]
4. 16/4692 AW [appelant 4] te [woonplaats 4]
5. 16/4693 AW [appellant 5] te [woonplaats 5]
6. 16/4694 AW [appellant 6] te [woonplaats 6]
7. 16/4695 AW [appellant 7] te [woonplaats 9]