Uitspraak
CAK
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die zorg met verblijf ontvangt op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz), had een aanvraag ingediend voor peiljaarverlegging van zijn eigen bijdrage. Deze aanvraag werd door het CAK afgewezen, omdat de appellant, zelfs na correctie op basis van de definitieve aanslag van de Belastingdienst over 2015, niet minder overhield dan de wettelijk vastgestelde zak- en kleedgeldgrens. De rechtbank had de afwijzing van het CAK bevestigd, en de appellant ging hiertegen in hoger beroep.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak vastgesteld, waaronder de hoogte van de eigen bijdrage die door het CAK was vastgesteld op € 1.154,85 per maand. De Raad heeft de argumenten van de appellant, waaronder de onjuistheid van de berekening door het CAK en de onrechtmatigheid van het gebruik van zijn spaargeld, beoordeeld. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de berekening van het CAK correct was en dat de appellant niet in aanmerking kwam voor peiljaarverlegging. De Raad verwees naar eerdere rechtspraak die bevestigde dat de hoogte van de eigen bijdrage afhankelijk mocht zijn van 8% van het vermogen van de verzekerde.
Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van de appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.