Uitspraak
24 april 2015, 15/207 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellant en zijn partner, die gezamenlijk bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had geoordeeld dat appellant en zijn partner in de relevante periode een gezamenlijke huishouding voerden, ondanks dat zij niet op hetzelfde adres stonden ingeschreven. De Raad bevestigt deze conclusie en oordeelt dat het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst voldoende bewijs heeft geleverd dat appellant zijn hoofdverblijf had in de woning van zijn partner. De Raad wijst erop dat het aantal nachten dat appellant in de woning verbleef niet de enige maatstaf is voor het vaststellen van een gezamenlijke huishouding. De verklaringen van appellant, zijn partner en buurtbewoners ondersteunen de conclusie dat het zwaartepunt van appellant's persoonlijke leven zich in de woning van zijn partner bevond. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak en veroordeelt het dagelijks bestuur in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.980,- bedragen. Tevens wordt het griffierecht van € 167,- vergoed.